De "dobbele stuver" : een gewestelijke (oorlogs)belasting op "elcke tonne bier"
Deze belasting, in 1599 geheven als een soort oorlogsbelasting, gold volgens de magistraat van Arnemuiden alleen voor de tappers.
De "schamele gemeente" en de soldaten dienden daarvan uitgesloten te worden. Het betreft vooral de "cleyne inbrouwen bieren". Die bieren verdienden eigenlijk die naam niet: "meer wesende verdorven water dan bier ende alleenlyck wesende tot dienste ende gerieve van dalderscamelste gemeent"
De pachter moet alsnog restitutie geven "opdat daermede tclagen ende criellen onder de schamele gemeent daerse wesende gestilt mach wesen ende blijven"
Een aantal voorbeelden/pogingen om de excysen te "ontduiken" en/of de prijzen op te drijven.
Sommige tappers deden o.a. in het jaar 1599 halve "ocxhoofden" wijn op "boven de ordinaris groote". Deze zogenoemde Toscaanse halve okshoofden bevatten veel meer dan 50 stoopen. Deze maten mochten alleen voor wijnen afkomstig uit Toscane (Italie) gebruikt worden. Als je de wens koesterde om de belastingen te ontduiken, was het handig deze maten ook voor andere vaak duurdere wijnen te hanteren. De belastinggaarders/ excijsenaars hadden dat natuurlijk al heel snel door.
Deze brutale "ontduiking" werd bestraft met een boete van 25 gulden (nu bijna 1500 euro), verbeurdverklaring en aangifte bij de Baljuw.
Vaak probeerden zoetelaars, die soldaten uiteraard tegen betaling, voorzagen van hun natje en droogje,onder de prijzen van de plaatselijke tappers te gaan "zitten", door niet alleen soldaten, maar ook anderen die dat wensten liefst een groot aantal tapjes uit te slijten zonder dat er "excijs" over betaald was. Daar kwam natuurlijk ook een verbod op.
De stad stimuleerde de vestiging van een of meer "bierstallen", waar de burgers diverse soorten bieren konden kopen. Er dienden meer "cleijne" dan "swaere" bieren aangeboden te worden, want niet veel burgers konden het zich permitteren "swaer" bier te drinken. Dat bier zou nu meer dan 7 Euro per liter kosten.
Zo werd voorkomen dat er een tekort aan bier kwam. Men sloeg hiermee 3 vliegen in een klap: de prijzen werden gedrukt, er kwam meer belastinggeld binnen,en de klachten over gebrek aan bieren verdwenen.
Met scheepsbieren werd o.a. in 1594 enorm gefraudeerd. Dagelijks gingen grote hoeveelheden van dat bier regelrecht van de brouwerij naar de grote schepen. De excijsenaar en de contreleurder kwamen dat niet te weten, want de ladingen werden niet langs het "Accijnshuijsken" gesluisd om deze aan te geven en een geleidebiljet te ontvangen. Tegen deze praktijken werd ook streng opgetreden. De namen van de bierwerckers die dat werk deden werden op een speciale "rolle" geschreven met een rooster van de beurten, zodat de verantwoordelijken gestraft konden worden.
De brouwers werden ook verantwoordelijk gesteld voor wat hun meesterknechten "misdeden", b.v. als zij "vergaten" een of meer "brouwe" op te schrijven en aan te geven. De brouwers werden in dat geval bestraft met een boete van 2 ponden, maar werden niet als "meineedich" beschouwd, wat een veel hogere straf zou betekenen.
Om de bierwerckers te behoeden voor onderbetaling, waardoor zij mogelijk geneigd zouden zijn om "frauduleus" te handelen, werden de lonen enigszins verhoogd en vastgesteld: voor iedere ton twee stuivers; voor ieder half vat een stuver en voor een "kinneke" een halve stuiver.
Steven Dirricxz. en Cornelis Cornelisz. in de Roode Leeu, bezaten beide (1590) als bierstekers een of meer bierschepen. Ze werkten samen,maakten geheime afspraken en gaven o.a. kortingen aan brouwerijen met de bedoeling een behoorlijke vinger in de pap te hebben met betrekking tot de hoogte van de prijzen en de hoeveelheid bieren die aangeboden werd. Als de prijzen wegens een bepaald tekort te hoog werden, liepen de belastinginkomsten duidelijk terug.
In vergelijking met andere steden van Walcheren waren vooral de prijzen van de "cleijne Inbrouwe Bieren" te hoog. De prijs van een vat van dat bier moest lager liggen dan een daalder (f.1.50).
Met het oog hierop werden er door het stadsbestuur maximumprijzen ingesteld.
Ook weigerde de excijsenaar aan de bovengenoemde Cornelis Cornelisz. toe te staan zijn "swaere" bieren vanuit zijn bierschip over te brengen naar de stad en ze daar op te slaan.
Deze weigert op zijn beurt die bieren in zijn bierschip op te slaan. Waarom? We vermoeden dat bieren vanuit het bierschip minder gemakkelijk legaal of illegaal verhandeld zouden kunnen worden.
Nog enige wetenswaardigheden.
Mae Vechters, de echtgenote van een chronisch zieke man die elders tapper is geweest, wil in september 1592 in plaats van haar man dat ambacht uitoefenen. Dat wordt toegestaan onder 2 condities: 1. Binnen 1 maand moet haar echtgenoot burger van de stad zijn. 2. Het inkomstgeld om toegang tot het tappersgilde te verkrijgen dient ook zo spoedig mogelijk voldaan te worden.
Het jaar 1609 was het begin van het Twaalfjarig Bestand met Spanje (1609-1621). Dat had tot gevolg dat het "Antwerps bier" niet meer als "Uijtlants" maar als "Inlants" bier werd beschouwd. Dit "Belgisch bier" werd toen al als een bedreiging beschouwd wegens zijn kwaliteit. Dat blijkt uit klachten vanuit het tappersgilde.
In september 1603 wordt er over geklaagd dat het bier dat uit¬getapt wordt vanuit de Binnebrouwerijen van slechte kwaliteit is. De vraag wordt gesteld: Moet men met waterschepen "Hollants" water laten aanvoeren om dat aan te wenden bij het brouwen in plaatselijke brouwerijen?
Jan de Leeu, de meest bekende brouwer van onze stad, krijgt mandaat "een brouwe te doene met Hollants water". De "meuselaer" die daarvan gebrouwen wordt mag hij verkopen voor 9 schellingen per ton om proefondervindlijk vast te stellen of dat brouwsel die prijs ook waard zou zijn.
N.B.Per liter komt dat uit op meer dan 4 Euro
Wij vernemen er verder niets meer van.
De weduwe van de vorige Baljuw, P.A. v.d. Graft, die tijdens zijn leven een brouwerij bezat, probeert in het jaar 1611 in het levensonderhoud van haar gezin en zichzelf te voorzien door per kan, bier uit te venten vanuit de brouwerij. Dat was in strijd met de gildeordonnantie: je mocht niet tegelijk brouwer en tapper zijn. Deze zaak werd tot de volgende vergadering uitgesteld.
Het is opmerkelijk dat men er in de latere stadsresoluties niet meer op terugkomt. Waarom? Waarschijnlijk is de zaak, omdat P.A. v.d Graft een "goede" baljuw was geweest, op een - voor ieder van de betrokkenen - aanvaardbare wijze "opgelost".
Bron: ZA Stadsresoluties van Arnemuiden nrs 15 +16 1595-1606