Deze keer een kiekje dat rust uitstraalt: hoogaarzen in het Arnekanaal bij Arnemuiden. De thuishaven van de Arnemuidse vloot. Op de dijk vier vriendinnetjes in klederdracht. Ze woonden alle vier aan de voet van de dijk. (Muldertje genaamd) In de jaren twintig van de vorige eeuw is daar een nieuwe wijk bijgebouwd, Tuindorp genaamd, ook wel de Jordaan geheten)
Toch is er in die tijd, 1939, in de wereld heel wat aan de hand. Het is mobilisatietijd, de oorlog met Duitsland staat er aan te komen. Een spannende tijd.
Nu even de namen van de meisjes (van voren naar achteren): Theuntje Grootjans, Jannie van Belzen, Levina de Nooijer en Adriana van Belzen. Het waren mooie, jonge vissersmeisjes in klederdracht. De zogenaamde burgermode was nog niet in beeld.
Adriana bewaart aan ‘muldertje’ nu niet direct zulke goede herinneringen, want als meisje was ze vaak aan het spelen met vriendinnetjes, rollend van de dijk. Op een keer pakte het spelletje niet zo goed uit. Ze brak daarbij haar arm. In het ziekenhuis kon men in die dagen niet wat men nu kan. Zodoende is het met haar arm nooit helemaal goed gekomen.
De twee hoogaarzen op de foto liggen klaar voor de jaarlijkse schoonmaakbeurt. De ARM 33 van schipper Lieven van de Ketterij en de ARM 30 van schipper Kees van de Ketterij (‘Mode’). Elk schip had in die tijd zijn eigen ligplaats. Naast die eigen ligplaats had elk schip ook zo zijn eigen verhaal. Zo had je bijvoorbeeld het piratenbottertje. Mede zo genoemd omdat de schipper het sigarettenmerk ‘Piraat’ rookte. De vissers zagen al van heinde en ver met welk schip ze te maken hadden. Elk schip had zo zijn eigen kenmerken qua bouw en detailafwerking. Ook had elk schip zijn eigen vlaggetje in top. Het is net als met de mensen zelf. Ieder van ons heeft zo zijn eigenaardigheden. De zoon van de schipper van de ARM 33, Blaas geheten, was in die tijd een schoolvriend van mij. Bij thuiskomst van de vloot gebeurde het wel eens dat wij twee cent kregen van zijn vader voor een wafelHoogaarzen in Arnekanaalijs. Dat was smullen. Ook kregen wij de moppen waarvan ze bij aankoop van brood een handje meekregen. Na zo’n hele week aan boord smaakten die moppen naar olie, maar ze gingen even goed naar binnen.
Bij de hoogaarzen staan al heel wat spulletjes aan de dijk, met name van de ARM 30. De strozakken waarop men sliep werden elk jaar vernieuwd. Het oude stro werd in brand gestoken en overboord gekieperd. Zodoende dreef het wat rond in het kanaal totdat het was opgebrand. Milieu-eisen waren toen nog onbekend. Ook de Arnemuidse vrouwen van toen kenden zo’n schoonmaakwoede. Voor Pinksteren moest het huis met bezemen zijn gekeerd en in het najaar werd alles nog eens luchtjes overgedaan. Dan stond het hele huis op zijn kop. En tussen die twee schoonmaakbeurten door was het nog elke dag ( je raadt het al) je boeltje doen en poetsen en nog eens poetsen.
Als je op de foto het paadje afloopt, kom je eerst Job van de Ketterij tegen. (‘Job Mode’) Dan loop je recht op het witte huis aan. Daar woonde Johannes van Belzen (‘Spreeuwe’) met zijn vrouw, Maria de Ridder. Ze trouwden 21 februari 1925. Een van hun vele zonen, Jacobus (zeg maar Ko), was ook een van mijn vrienden. Wij waren beiden van 1927. Toen wij vijf jaar oud waren, wilden we graag een nikkertje zijn. Wij gingen samen het kolenhok in en smeerden ons in met kolengruis om zo zwart mogelijk te worden. Tot onze spijt waste het water alles weer schoon. Toch bleven wij het steeds opnieuw proberen. Dus mocht je ooit een nikkertje tegenkomen met de naam Gerard, je weet maar nooit. Wat zo’n klein prentje al niet aan herinneringen ophaalt. En ik merk aan mezelf: Gerardje van Prien, je wordt ouder.