Arneklanken: December 1999

Dat zal me een opschudding gegeven hebben op zaterdagavond 5 april 1902! In de herberg van H. Meerman was gevochten om een meisje. Joos Marijs ("de Veer" genoemd) had met z'n mes Klaas van Belzen en diens jongere broer Marinus van Belzen (zonen van Slisje) verwond. De oorzaak was jaloezie om een meisje, Jacomina Meulmeester (Mientje Kuuper genoemd). Mientje verkeerde met Klaas van Belzen. Toch liep Joos Marijs haar steeds achterna om met haar verkering te krijgen. Ze was echter van z'n avances niet gediend en trouwde met Klaas op 12.4.1904 te Arnemuiden.

Kort na de veroordeling door de rechtbank vroeg Joos Marijs op zaterdagochtend aan z'n moeder om zijn zakgeld. Hij zei dat hij "een eindje ging kuieren". Men heeft nooit meer iets van hem gehoord!

In het bevolkingsregister (Arnemuiden 1900-1920) is achter zijn naam in de kolom "Beroep" de aanduiding "visser" veranderd in "matroos ter koopvaardij". Later ontstonden over hem allerlei verhalen. Z'n neef Cornelis de Nooijer (een zoon van z'n zuster Keetje, getrouwd met "arme Jaap") vertelde dat z'n oom Joos kapitein was op een Amerikaanse vrachtboot. Na de oorlog vertelde Job Meerman (Job van Loodsje), die diende bij de Koninklijke Marine, dat hij tijdens de oorlog ergens in een havencafé in Australië een oude zeeman ouderwetse (Arnemuidse) liedjes had horen zingen zoals "Toen ik op Neerlands bergje stond". Hoe dan ook: Joos was weg en bleef weg!

Joos was de zoon van Jacobus Marijs (Koolwiekje) en Maatje van Belzen (Ma Siene). Hij werd geboren te Arnemuiden op 9.2.1883. Hij werd veroordeeld op 23.5.1902 door de Arrondissementsrechtbank te Middelburg tot vier maanden gevangenis (de eis was zes maanden). Hij heeft deze straf echter nooit uitgezeten (althans dit is in de gerechtelijke archieven niet bekend). Naar de Verenigde Staten is hij niet vertrokken. Zeker niet onder zijn eigen naam, want hij komt niet voor in de archiefboeken van Nederlandse emigrantennamen van de Amerikaanse regering.

Van het verslag van de rechtbank is alleen de eerste en laatste pagina gecopieerd; de tussenliggende pagina's (de getuigenverklaringen) zijn in verkorte vorm weergegeven.

Ter verduidelijking nog enige verdere gegevens.

De herberg van Hendrik Meerman stond halverwege de Lionstraat. Deze was eigenlijk van zijn vrouw Geertruid Rijkse, van beroep herbergierster. De bijnaam van Jacomina Meulmeester, Mientje Kuuper, is afkomstig van haar grootmoeder Cornelia Kuyper, geboren op 31.10.1839 te Arnemuiden als dochter van Pieter Kuyper en Adriana Klaasse. Cornelia Kuyper trouwde op 19.4.1862 te Arnemuiden met Lieven de Nooyer. Dochter Adriana de Nooyer uit dit huwelijk trouwde met Isaak Meulmeester; dit waren dus de ouders van Jacomina (Mientje) Meulmeester.

De getuigen waren:

  1. Klaas van Belzen, geb. 25.8.1883 Arn.; overl. 18.11.1967 Arn.;
  2. Marinus van Belzen, geb. 6.7.1887 Arn.; overl. 15.12.1950 Arn.;
  3. Jacobus Lourus Toussaint (schoenmaker te Arn., alhier beter bekend als Ko Seluu);
  4. Ary de Meulmeester (Bonte Arie), geb. 27.7.1881 Arn.; overl. 1.4.1943 Arn.;
  5. Jacomina Meulmeester, geb. 23.11.1884 Arn.; overl. 26.9.1967 Arn.;
  6. Casper Mulder, geb. 8.7.1884 Arn.; overl. waarschijnlijk te Vlissingen.

Verder was in de herberg aanwezig een zekere De Nooijer. Deze wordt niet met name genoemd en ook niet als getuige gehoord.

Getuigenverklaringen:

  1. K. van Belzen verklaarde dat hij op die bewuste tijd en plaats samen met de 6e getuige Mulder en een zekere De Nooyer was gezeten aan een tafeltje in de herberg van Meerman, waar zich ook de beklaagde bevond. Toen Mulder zich even naar buiten begaf stond hij op en ging naar de toonbank waar beklaagde ruzie met hem begon te zoeken, hem daarna achterna kwam naar het tafeltje, naast hem ging staan met een geopend mes (zoals op de zitting aanwezig) en onder het zeggen van: "Ben je hier bang voor?", hem 2 steken in de linkerbovenarm toebracht en daarna nog een verwonding boven het rechteroog. Getuige raakte daarop enigszins bedwelmd en bloedde uit zijn verwondingen. Na eerste heelkundige hulp van dokter Catz is hij daarna nog 12 dagen onder doktersbehandeling geweest, zodat hij niet mocht werken.
  2. M. van Belzen (14 jaar, zonder eed) verklaarde dat hij zich op bedoelde tijd met nog enige andere jongens in gezegde herberg bevond en had gehoord dat de beklaagde aan eerste getuige vroeg: "Waar is Mulder?", waarop deze antwoordde: "die moet je maar zoeken". Daarop daagde beklaagde de eerste getuige uit tot vechten. Toen eerste getuige van de toonbank terugging naar zijn tafeltje, volgde beklaagde hem, stak de rechterhand in zijn broekzak en haalde daaruit een geopend mes, zoals ter zitting aanwezig, en vroeg: "Ben je daar bang voor?", waarna hij de eerste getuige twee steken toebracht in de linkerbovenarm. Hij verklaarde verder dat hij de beklaagde toen vroeg: "Waarom snij je mijn broer?". Zonder iets te zeggen bracht beklaagde ook hem een bloedende snede over het voorhoofd toe. Na gedane hechtingen door dokter Catz mocht hij 14 dagen niet werken.
  3. J.L. Toussaint verklaarde dat hij op bedoelde tijd in de herberg komende enige jongens aan de toonbank zag staan die ruzie hadden, waaronder de beklaagde die erg boos leek. Hij zag dat beklaagde de rechterhand in zijn broekzak stak en daaruit een knipmes voor de dag haalde, dit mes zag openen en vervolgens de eerste getuige twee steken in de linkerbovenarm zag toebrengen. Daarop wierp de zesde getuige met stoelen naar de beklaagde. Hij verklaarde verder dat de tweede getuige met een bebloed gezicht naar hem toekwam en zei: "Daar krijg ik zomaar een snee". Hij verklaarde tenslotte dat hij het mes, in judicia, uit handen van beklaagde had genomen en aan veldwachter Beks overhandigd.
  4. A. de Meulmeester verklaarde, dat hij op vorenvermelde tijd de eerste getuige naar de toonbank heeft zien gaan, waar enige jongens ruzie maakten over een meisje Meulmeester en dat hij beklaagde hoorde vragen naar Mulder. Hij verklaarde verder dat hij beklaagde een mes uit zijn rechterbroekzak zag halen en met dat geopende mes de eerste getuige tot tweemaal toe in de linkerbovenarm zag steken, daarna een verwonding aan het rechteroog toebracht en tenslotte een steek in de rug. Dat daarop de tweede getuige aan beklaagde vroeg waarom hij zijn broer had gesneden, waarna beklaagde de tweede getuige een bloedende snede over het voorhoofd toebracht. Hij verklaarde voorts dat vorige getuige (Toussaint) het mes van de beklaagde heeft ontnomen, maar dat hij niet had kunnen zien of de steken, aan de eerste getuige in arm en rug toegebracht, verwondingen hadden veroorzaakt, uit hoofde van de kleren die de eerste getuige destijds droeg.
  5. Jacomina Meulmeester verklaarde verkering te hebben met eerste getuige, maar dat beklaagde haar steeds naliep om met haar verkering te hebben. Op de bewuste avond om ongeveer 7 uur had beklaagde haar ontmoet op de openbare straat te Arnemuiden en, uit jalouzie, iets wraakzuchtigs en kwetsend tegen haar gezegd (naar mijn mening niet voor publicatie geschikt. LvB).
  6. C. Mulder verklaarde dat hij op gezegde tijd in de herberg aan een tafeltje zat met eerste getuige en een zekere De Nooyer, dat hij zich even daarna had verwijderd en naar buiten was gegaan, en terugkomend waarnam dat beklaagde met eerste getuige een woordentwist had en beklaagde een geopend mes in de hand hield, als ter zitting getoond. Hij verklaarde verder niet te hebben gezien dat beklaagde hiermee de eerste getuige had gestoken maar wel dat beklaagde de tweede getuige een snede over het voorhoofd toebracht na de vraag: "Waarom steek je mijn broer?". Hij verklaarde tenslotte te hebben gezien dat derde getuige het mes van beklaagde afnam en dat hij daarna naar de beklaagde een stoel had geworpen en hem met een klomp op het hoofd had geslagen.

Overwegende, dat beklaagde ter gerechtszitting heeft opgegeven dat zesde getuige begonnen was hem in de herberg te mishandelen door slaan, schoppen en met een mes te verwonden (welke opgave echter door geen enkele der gehoorde getuigen is bevestigd);

dat hij daarna buiten zichzelf is geraakt en niet meer wist wat hij daarna al of niet gedaan had;

dat hij ontkent in gezegde avond enige bedreigende woorden te hebben geuit tegen vijfde getuige;

dat hij het hem getoonde mes herkent als het zijne welke hij op die avond bij zich droeg;

overwegende dat uit een ter rechtzitting voorgelezen proces-verbaal van de rijksveldwachter Beks te Arnemuiden blijkt, dat deze op bewuste avond uit handen van derde getuige in beslag genomen had, wel degelijk het in judicia aanwezige mes was;

overwegende, dat alzoo uit de verklaringen van de eerste, derde en vierde getuige is bewezen het eerste en door de verklaringen van de vierde en zesde getuige het tweede feit de beklaagde ten laste gelegd (iedere verklaring slechts in zoverre zij het bedoelde feit betreft), terwijl die bewijsmiddelen tevens de schuld-plichtigheid van de beklaagde aan die feiten medebrengen, dat de beklaagde in den avond van 5 april 1902 te omstreeks 9 uur in de herberg van H. Meerman te Arnemuiden moedwillig met een mes K. van Belzen 2 steken in den linkerarm en M. van Belzen ene snede in het aangezicht heeft toegebracht, tengevolge waarvan deze bloedend verwond zijn.

Bronnen: Gerechtelijke archieven te Middelburg.

B.S. en bevolkingsregister Arnemuiden.

Excuses voor de gebruikte bijnamen ter verduidelijking.