Johannes Teellinck werd geboren na 1606 en voor 1623 te Middelburg, als jongste zoon van ds. mr. Willem Teellinck, predikant aldaar. Zij waren leden van een bekend en invloedrijk geslacht, dat reeds voor het midden van de 16de eeuw in Zeeland gevestigd was. Blijkens de heraldieke handboeken stamt het geslacht Teelinck uit Vlaanderen. Het familiewapen van het geslacht Teelinck, later geschreven "Teellinck", bestaat uit de afbeelding van 3 talingen of "telingen" (3 vogels). Wie zich overigens verdiepen wil in de geschiedenis van het geslacht Teellinck, nader gepreciseerd in die leden ervan die de kerk des Heeren als predikant gediend hebben, die zal bij het bestuderen van hun personalia, vermeld in de biografische naslagwerken, al gauw ontdekken, dat, bij onderlinge vergelijking, de vermelde gegevens in sommige gevallen totaal niet kloppen.
Omstreeks 1645 was Johannes Teellinck proponent in de theologie en als zodanig beroepbaar in de classis Walcheren. Hij aanvaardde een beroep uit Engeland en werd op 18 mei 1645 in Maidstone als predikant bevestigd. Na ruim een jaar (15 augustus 1646) verbond hij zich als predikant aan de Engelse gemeente in Middelburg, als opvolger van zijn zwager Petrus Griticis, die naar Brazilië ging. Ook in Middelburg stond hij niet lang. Op 27 oktober 1647 nam hij afscheid, wegens vertrek naar de Gereformeerde (Hervormde) gemeente Wemeldinge. In augustus 1649 werd hij beroepen als 6de predikant te Vlissingen. Dit beroep nam hij aan. In 1654 beriep de gemeente van Utrecht hem. Ook dit beroep aanvaardde hij. Op 24 januari 1655 vond zijn bevestiging te Utrecht plaats. Ds. Johannes Teellinck behoorde in Utrecht tot de persoonlijke vriendenkring van prof. Gijsbertus Voetius en schaarde zich bij hen die, onverzwakt, het in de kerk, maar evenzeer in andere sectoren van het leven, opnamen voor de verdere doorwerking van de Schriftuurlijk gereformeerde leer en die daarom aandrongen op een daarmee overeenkomstige levenswandel, een ernstig beoefenen van de practijk der Godzaligheid. Zo is ds. Johannes Teellinck evenals zijn vader een krachtig aanhanger geweest van de Nadere Reformatie. Reeds in Vlissingen had hij weten te bewerken, dat op zondag op de grote markt geen vlees meer mocht worden verkocht; dat op de dag des Heeren de stadspoorten gesloten werden, terwijl slechts het klinket openbleef voor de reizende man.
In Utrecht raakte hij samen met 6 andere Utrechtse collega's betrokken in de bekende strijd om de kerkelijke goederen.
Kort gezegd ging deze strijd om de 5 rijke kapittelgoederen. Omdat de kerk der Reformatie op het standpunt stond, dat zij de voortzetting was van de ware Kerk van Christus (zie de art. 27-29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis), oordeelde de Utrechtse kerk, dat dus ook de inkomsten uit de kerkelijke goederen van voor de Reformatie - die na de Reformatie in protestantse handen waren gekomen - slechts aan de kerk ten goede mochten komen en niet ten bate van particulieren, waaronder de stadsmagistraten. Die goederen zijn bestemd voor de dienst van God, zei de kerkenraad.
In deze Utrechtse goederenstrijd stond ook de bekende ds. Abraham van de Velde geheel aan de zijde van zijn collega ds. J. Teellinck. Op 19 juli 1660 kregen ds. Abraham van de Velde en ds. Teellinck plotseling het banvonnis thuis, dat zij binnen 24 uur de stad en het gewest verlaten moesten.
Bij een diepgaand archiefonderzoek, enkele jaren geleden door mij ingesteld, kreeg ik een gedrukt ooggetuigeverslag in handen, dat door één of meer medestanders van ds. A. van de Velde en ds. J. Teellinck direct na de verbanning in brochure-vorm gedrukt en uitgegeven is. Het merkwaardige is, dat dit ooggetuigeverslag totaal niet rept over allerlei bijzonderheden, die de traditie in de loop der tijden rondom deze droeve gebeurtenissen erbij gemaakt heeft. Zo hebben de verbannenen niet de stad verlaten in de richting van de Vecht per schip, maar zijn zij per paard en wagen vertrokken, richting Vianen.
Nog iets anders wil ik noemen.
De levensschets over ds. A. van de Velde in een tweedelig werk over allerlei predikanten uit de 16de en 17de eeuw, nog niet zo lang geleden uitgegeven, begint ons te vertellen: "Van hem is weinig bekend uit zijn jeugdjaren. Zijn vader, waarvan helaas niet zo veel goeds te vertellen is, was predikant te Veen in Noord-Brabant. Abraham werd geboren in 1614 ergens in Zeeland (de plaats is niet bekend). Vermoedelijk heeft hij te Leiden theologie gestudeerd".
Laat ik beginnen met enkele dingen recht te zetten.
Wie proclameert, dat er weinig bekend is van iemands jeugdjaren en afkomst en zelf niets onderzoekt, die zal inderdaad ook weinig vinden. Zijn vader heette Jaques van de Velde en was een welgesteld koopman, eerst in Antwerpen wonend, maar om des geloofswil gevlucht naar Zeeland, waar hij zich in Middelburg vestigde. Daar is in 1614 zijn zoontje Abraham geboren. Maar vader Jaques is nimmer predikant geweest en heeft dus ook niet in Veen (N-Br) gestaan. Abraham heeft in Leiden theologie gestudeerd. Dit is geenszins vermoedelijk, want het album academicum van Leiden vermeldt, dat Abraham zich 4 december 1634 aldaar als theologisch student liet inschrijven.
Nu vervolgen we de geschiedenis van de ballingen.
De kerkenraad van Utrecht stond machteloos tegenover de verbanning van 2 van haar getrouwe dienaren. De kerkenraad gaf beiden een zeer goede attestatie mee, waarin onder meer stond, dat "zij in leven en wandel exemplaarlijk waren; gezond in de leer; en in alle delen van hun dienst getrouw en ijverig", zodat zij in andere gewesten spoedig een andere standplaats kregen. Daarmee was natuurlijk het hun aangedane onrecht niet ongedaan gemaakt.
Ds. J. Teellinck werd in 1660 nog beroepen in Arnemuiden, welk beroep hij aannam. De intrede aldaar was op 19 september 1660. Arnemuiden behield hem niet lang, want nog in december 1660 werd hij beroepen door de gemeente van Kampen, waar hij begin 1661 heenging. Op 25 juli 1661 bevond hij zich in Vianen, waar hij een preek hield over Ps. 119:50, het middelste deel van dit vers. Buiten hem om gaf één van zijn hoorders deze preek zonder zijn toestemming uit (Utrecht, bij Willem Clerck, boekdrukker in de Zaelstraat, 1661). Toen hij in Kampen stond, heeft hij deze preek zelf uitgegeven, in de vorm zoals hij hem in Vianen uitgesproken had. De onjuiste vorm had reeds zoveel onrust veroorzaakt bij vele toenmalige gezelschappen, dat ds. Teellinck op z'n minst verdacht gemaakt werd van eenzijdigheid in de leer. Hij sloot zich wat zijn theologie betreft zeer nauw aan bij Voetius. Hij nam enerzijds stelling tegen de eenzijdige opvattingen waarbij tenslotte alles aankomt op de subjectieve gevoelens van de mens. Anderzijds waarschuwde hij tegen de louter-mechanische wettischheid. Daartegen nu was deze preek gericht: "De levendigmakende kracht van Gods beloften" (Campen 1661). Hij heeft speciaal willen wijzen op de gevaren der wettischheid, zonder het belang van de goede werken ook maar in het minst te willen ontkennen. De wet doodt, maar de kracht van Gods beloften maakt levend. We kunnen rustig stellen, dat ds. J. Teellinck inging tegen de toen al bestaande subjectivistische opvattingen, vooral bij toenmalige gezelschappen.
In Kampen staande, gaf hij nog een ander stichtelijk werk uit: "Den Vruchtbaermakenden Wijnstock Christus"; deel 1: "Den Christen in Christus blijvende" (Kampen 1666); deel 2: "Christus in den Christen blijvende" (idem 1666) en deel 3: "Den Christen uit Christus vruchtbaerheid trekkende" (idem 1667). Ds. Teellinck betoogt hierin, dat de ware christen om tot heiliging en tot goede werken te kunnen komen, door het geloof in Christus moet blijven en de in hem blijvende Christus moet vasthouden en uit Hem voortdurend de kracht tot goede werken putten (Joh. 15:4 en 5). Christus is de bron van het leven. Alles, ja zelfs de geringste beweging moet uit Hem, Christus, voortkomen. Zo wordt het pijnlijk nauwkeurig controleren van 's mensen handelingen naar de afzonderlijke wetsvoorschriften overbodig, want de hoofdzaak is: zich steeds met alle macht vast te klampen aan Christus. Niet wijzelf handelen, maar Christus werkt in ons en maakt ons vruchtbaar tot goede werken. De gelovige christen dient steeds voor ogen te houden, dat ook zijn beste werken nog bevlekt zijn door de hem aanklevende zonden.
Deel 1 van deze trilogie is opgedragen aan Johan van Basselare, koopman in Middelburg en aan Maria Teellinck, resp. zijn zwager en zuster. Deel 2 is opgedragen aan de ouders van ds. Teellincks eerste vrouw, Geertruid van Helmond.
Uit dit huwelijk is onder meer een zoon geboren: Willem Teellinck, die van 9 januari 1689 tot aan zijn dood op 13 mei 1719 predikant geweest is in het dorp Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland. J. Teellincks eerste vrouw is in 1661 overleden. Zijn tweede vrouw was een dochter van ds. Cornelius Heykoop uit Utrecht. Uit dit tweede huwelijk is zijn dochter Maria Teellinck geboren. Na de dood van zijn tweede echtgenote hertrouwde hij met een zekere juffrouw De Voogd (van deftige afkomst uit Delft), die hem overleefd heeft.
Uit dit derde huwelijk werden 1 of 2 dochters geboren. Dochter Maria uit zijn tweede huwelijk trouwde later met Albertus le Grand, een Hamburger van geboorte, die als rijk koopman in Amsterdam woonde en later de belangrijkste post vervulde van boekhouder-generaal op de kust van Guinee.
Begin 1674 kreeg ds. Teellinck een beroep uit Leeuwarden, welk beroep door hem werd aangenomen. Begin april van datzelfde jaar werd hij daar bevestigd, want de intrede was op 12 april 1674. Volgens de bronnen heeft hij na zijn intrede daar slechts één preek gedaan, want nog geen maand later, op 7 mei 1674, is hij in Leeuwarden overleden.
Het reeds genoemde driedelige werk "Den Vruchtbaermakenden Wijnstock Christus" is eigenlijk het enige nagelaten schriftelijk werk van ds. Joh. Teellinck. Met zijn broer ds. Theodorus Teellinck was hij in 1660 begonnen aan de heruitgave van de zeer vele werken van hun vader, ds. mr. Willem Teellinck; tussen 1660 en 1664 zijn er 3 werken uitgekomen; de heruitgave werd toen echter gestaakt.
Thans rest nog even een blik te slaan op wat nog bekend is over het nageslacht van ds. Joh. Teellinck. Ook hier spreken de biografische bronnen elkaar en soms zichzelf tegen. Zo heeft het N.N.B.W. (Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek) het in deel 5 in kolom 886 over de zoon van Albertus le Grand, met verwijzing naar kolom 893, om daar dezelfde persoon te betitelen als de kleinzoon van Albertus le Grand en Maria Teellinck. Gezien de bij die persoon passende jaartallen voelen wij meer voor de benaming kleinzoon dan voor zoon. De zaak is deze: Uit het huwelijk van Maria Teellinck met Albertus le Grand, welk huwelijk niet veel later dan circa 1680 gesloten moet zijn, werd een zoon geboren, die circa 1700 geboren moet zijn. Toen deze volwassen was geworden, kreeg hij in 1725 uit zijn huwelijk weer een zoon, die Johannes genoemd werd naar zijn grootvader. Deze Johannes le Grand, geboren in 1725 te Amsterdam, was de laatste mannelijke drager van de naam Teellinck. Om de familienaam Teellinck voor uitsterven te bewaren, voegde hij die familienaam aan de zijne toe, zodat hij voortaan genoemd werd: Teellinck le Grand.
Johannes Teellinck le Grand werd in 1752 predikant in Ovezande en Driewegen. In 1755 ging hij naar West-Souburg. Daar stond hij tot 1758, toen hij vanwege zijn zwakke gezondheid eervol emeritaat kreeg en hij benoemd werd tot honorair pensionaris van Vlissingen en later tot schepen van deze stad. Op 26 december 1805 is hij te Middelburg kinderloos overleden, zodat met hem het geslacht Teellinck uitgestorven is sedert 1805; een geslacht dat sinds circa 1540 in Zeeland gewoond, geleefd en gewerkt had. En daarvoor, wie weet hoe lang al, in Vlaanderen bestaan had.
Geraadpleegde literatuur:
- Christelijke Encyclopedie, deel 6, pag. 333.
- Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 5, kolom 884-894.
- A.J. van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, deel 18, pag. 30-41.
- Kobus en de Rivecourt, Biographisch Woordenboek, deel 3.
- W. Goeters, Die Vorbereitung des Pietismus, 1911.
- Dr. W.J.M. Engelberts, Willem Teellinck. Dissertatie 1898.
- Dr. P.J. Meertens, Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw. Dissertatie R.U. Utrecht 1943. Speciaal de pagina's 184-185 en 210.
- Ds. G. Vrolikhert, Vlissingsche kerkhemel... 1758.
Naschrift van P.J. Bos
Bovenstaand artikel is door mij bewerkt voor 'Arneklanken'. Enige alinea's met door mij minder van belang geachte gegevens heb ik weggelaten, mede gezien de lengte van het artikel. De spelling en interpunctie zijn hier en daar aangepast. Het artikel verscheen in het vroegere blad 'Gereformeerd Kerkhistorisch Tijdschrift, 11e jaargang nr. 1, 1e kwartaal 1975. De auteur drs. J. Lussenburg (1922-1983), tevens uitgever van het blad, gewoond hebbend te Rotterdam, is inmiddels overleden. Dit blad was de voortzetting van het blad 'Kerkhistorische Kroniek', dat van 1964-1973 uitgegeven werd door nu wijlen H.M. Stoppelenburg, gewoond hebbend te 's Heer Arendskerke.
Na het verschijnen van het artikel van Lussenburg (1975) publiceerde Meertens in het Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, deel 1 (Kampen 1978), blz. 371/372, een artikel over Johannes Teellinck. Hij vermeldt als geboortejaar circa 1614. Onder de geschriften van Teellinck vermeldt hij, in navolging van F. Nagtglas, het werk 'Waarschuwing aan de Friesche kercke'. Dit werk is aanwezig in onder andere de bibliotheek van de Theologische Universiteit Kampen onder de titel: 'Waarschouwinge aan de Friesche kerken tegen de doordringende... schadelijke nieuwigheden in de religie..., trouhertiglijk gedaen van de Classis van de Sevenwouden' (1681). Dit boek was zeer waarschijnlijk niet van de hand van Teellinck
Het door Nagtglas ook aan Johannes Teellinck toegeschreven werk 'Voorbereiding tot den dood' was van de hand van zijn oom Ewoud Teellinck.
In de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage berust een ongedateerde brief van Johannes Teellinck aan Godefridus Cornelii. In biografische woordenboeken heb ik de naam G. Cornelisz. niet aangetroffen. (Aantekening redactie: begin oktober 2015 attendeerde dhr. F.W. Huisman ons er op dat het hier ongetwijfeld gaat om Godefridus Cornelisz Udemans (1581/2-1649) die predikant in Zierikzee was en een bekend auteur).
De in bovenstaand artikel genoemde collega van ds. J. Teellinck, ds. Abraham van de Velde, was zijn opvolger in Arnemuiden gedurende de jaren 1661-1663. Zie het artikel over A. van de Velde van de hand van J. Adriaanse: Een bekend persoon te Arnemuiden. Abraham van de Velde, predikant en historieschrijver (1614-1677). Verschenen in: 'Arneklanken', jrg. 7 nr. 4, december 2002, blz. 11-13.