Arneklanken juni 2006
Retorica of rederijkerskamer
De ‘Camer van Retorike’ te Arnemuiden is omstreeks het jaar 1578 opgericht. Dat jaartal staat vermeld op het blazoen (schild) met de oranjeboom. Dat schild hangt in de bovenzaal (ook als trouwzaal gebruikt) van het Museum van Arnemuiden. Er is nog een blazoen in diezelfde zaal aanwezig. Daarop staat het devies: Plomp van verstande. Dat betekent ongeveer het volgende: door het oprichten van een rederijkerskamer, kunnen kennis en inzicht waar het momenteel aan schort, ontwikkeld worden door het oefenen in de ‘const van Rhetorike’.
De gildebroeders van de rederijkerskamer ‘ Plomp van verstande’ werden ook wel Plompkens genoemd. Mogelijk is deze naam een zinspeling op de Middelburgse rederijkerskamer die ‘Het Bloemken Jesse’ werd genoemd. Als de leden van de Middelburgse kamer zich Blomkens zouden kunnen noemen, dan zou het hun Arnemuidse collega’s slechts geoorloofd zijn zich Plompkens te noemen naar de naam van de gele waterboterbloem, omdat ze stellig het gevoel hadden dat ze de vergelijking met hun Middelburgse broeders niet konden doorstaan. Het heeft moeite gekost om de ‘Camer’ leven in te blazen. De stad moest te hulp komen. Dat blijkt uit het hiernavolgende request in rijm ten behoeve van de Camer van Retorica:
Eersame wyse voorsienighe Heeren eenpaer(d) ich (in uw totaliteit)
Bal(l)ieu Burchmrs en Schepenen mede
Der Stadt van Arnemuyden eerwaerdich
Eersame wyse voorsienighe Heeren eenpaer(d)ich
Wy connen al te saemen tot uwer liefden volgaerdich(volgaarne)
Ende houden waer ons voorgaende bede
Eersaeme wyse voorsienighe Heeren eenpaer(d)ich
Bal(l)ieu Burchmrs ende Schepenen mede
Verthoonen (brengen onder Uw aandacht) al te saemen de beminders der conste deser stede
Der Retorica cleyn ende groot jonck ende out
Ende bidden U voorts om haer eerste bede
Dat ghylieden de Caemer verleenen wilt onderhout (steun)
Als ander steden hebben/ want tsy Uwerlieden wel betrout (toevertrouwd)
Opdat de conste mach worden oorboort (begunstigd)
Dus bidden (verzoeken) wy Uwe Eerw met eendrachtich accoort (gezamenlijk overeengekomen)
Van de verpachtinge der stadt alleghemeene
Te weten de meulen/excysen(stadsaccijnzen)/cryeren ( het omroepen) en alsoo voort
Venduw e(veiling)/ wallen/vischmerct vant eene groot ende tander cleene
Alzoo mach de edel Retorica weder comen te beene (opkrabbelen)
Ende ten zal deze stadt niet schaden
Alst maer verhaelt wordt in de conditie van de pacht reene
Dat den pachter boven synen pacht hier mede moet syn beladen (belast)
Alsdan muegen die beminders(de leergierigen) met leeren haer versaeden (wat wetenschap/ ontwikkeling betreft aan hun trekken komen)
Waer in sy nu nyet en hebben geenen goeden treck (zin)
Duerdien dat den eenen den anderen nyet en helpt dwaden (wassen/helderheid/uitleg geven)
En dat menige goede speelders tbeste hebben ghebreck(het ontbreekt hen aan goede middelen)
Hier mede oorlof (geef verlof/toestemming) Eersame wyse en voorsienighe Heeren
Wilt ons bede accepteren int openbaer
Opdat wy voort met malcanderen in liefden muegen verkeeren (omgaan)
Hiermede oorlof Eersaeme wyse en voorsienige/prudente/(verstandige) Heeren
Omdat wy alle vilainige (talrijke ondeugden/schurkenstreken) schouwen (verafschuwen)
Maer duecht (normen en waarden) leeren
Wy plompe van verstande (gebrek hebben aan goede ontwikkeling) dwelck hier volcht naer
Hier mede oorlof Eersaeme wyse en voorsienige Heeren
Wilt ons bede accepteren int openbaer.
Die van Retorica verzochten op ludieke wijze in kreupele dichtvorm financiële ondersteuning in de vorm van een groot deel van de opbrengst van de verpachtingen van de molen, de vendu (het veilingmeesterschap), van het cryeren (het omroeperschap) en andere accijnzen. De stad vond dat ze teveel eisen stelden en zorgde alleen voor een ‘Camer’ en een subsidie.
Die van Retorica hadden eigenlijk een kamer willen hebben in het stadhuis. Maar daar was gebrek aan ruimte en dus geen kamer beschikbaar. De initiatiefnemers zouden moeten uitkijken naar een kamer elders. Dat hebben ze ook gedaan, maar ze waren niet in staat de huur te betalen van een ‘Groote Camer’. De stad nam deze post voor haar rekening en betaalde ieder jaar de huur van de ‘Camer’. Korte tijd werd Retorica toegestaan samen te komen in een ‘camer’ van het Huis De (grote) Sterre. Daar betaalde de stad 10 schellingen voor. Later stelde Louijs Baston, de ‘clockspeelder’ de ‘groote Camer’ van zijn huis op het ‘Hantbogen-hof’ beschikbaar tegen een vergoeding van 24 schellingen later 33 schellingen per jaar, een som die de stad voor haar rekening nam.
Verder mocht Retorica regelmatig rekenen op subsidie of tegemoetkoming in de onkosten.
Pas op 31 mei 1589 werd er een overdeken gekozen: Pieter Aelbrechtsz van de Graft en werd er een commissie benoemd die de opdracht kreeg om een ordonnantie te ontwerpen.
Ook werd de stad dringend verzocht behulpzaam te zijn bij het beschikbaar stellen onder zekere dwang van personen die geschikt zouden zijn om Rhetorica tot een hoger niveau op te heffen. Dat gold de volgende personen:
Johan van Trenten In Abrahams schoot met sijn trompet die wy grootelick van doene hebben.(nodig hebben)
Jan Willemsz Inde Lyn baen dat hy synen Middelburchschen borgelicken eedt comme vernieuwen by myne heeren en doen dan des camers
Adriaen Gast bierwercker en is noch van synen eedt niet ontslagen door dat hy lange gedient heeft is achter gebleven dus versoecken wy oidtmoedelyck dat hy comt synen eedt doen op de caemer
Jeroen de backer; Thomas de backer; Pieter Cornelisz Koe
Christiaen Pietersz Inden Cardinaels Hoet
Gerrit Woutersz smit
Pieter Robrechtsz timmerman
Willem Terlinck die nu soude onse principael personage wesen om een vrou te spelen
Joris de Clockspeelder die onse cantique soude stellen’.
Bekend is dat Retorica in 1589 tijdens de jaarmarkt een ‘spel van zinne’ (toneelstuk met dramatisch karakter) heeft opgevoerd. Govert van Nederhoven burgemeester, de pensionaris en de secretaris hadden van te voren opdracht gekregen van Wet en Raad om visitatie (onderzoek) te doen: te oordelen of er geen zinspelingen in stonden die het gezag van kerk en stad zouden kunnen aantasten.
Hans de Clerck wordt dan beloond als ‘componist van een stuck voor Rhetorica’. Dat gebeurde op verzoek van Pieter Aelbrechtsz van der Graft als overdeken van die van Retorica. Hans de Clerck was ook kleermaker. Deze had met grote ‘moyte ende aerbeyt’ het stuk voor Retorica kunnen componeren en had waarschijnlijk ook de regie. Waarschijnlijk was door de bovenma-tige inspanning diens gezondheid geschaad en had hem dat veel tijd gekost. Ter compensatie besloten burgemeesters en schepenen dat de Clerck ‘van nu voortaen soldaat ende wachtvrij wesen sal/ mits dat hy de Camer van Rhetorica subiect wesen ende ten dienste zal moeten wesen tallen tyde daertoe versocht wordende. Ende dit alles by provisie ende tot wederzeggen’.
Ook op vastenavond speelde Retorica op de markt en betaalde de stad voor de gemaakte onkosten en als subsidie een bedrag van ruim 4 pond.
Verzet tegen het optreden van een gezelschap Vlamingen
Op 31 mei 1595 kwam Retorica in conflict met het stadsbestuur over het optreden van een gezelschap Vlamingen, dat door een aantal pachters gehuurd is om in het openbaar op te treden. Het stadsbestuur had de Vlamingen daarvoor toestemming gegeven. Retorica had geen reden daarover verontwaardigd te zijn. Ze werd helemaal niet gekort in haar recht om een spel op te voeren. Als ze de wens te kennen zou geven om een ‘spel van sinne’ op te voeren zou ze zelfs ‘de voorbeurte’ hebben: dat wil zeggen dat zij eerst aan de beurt zou komen. Maar dan moest wel de inhoud van het stuk ‘gevisiteert’ worden door een commissie die benoemd was door Wet en Raad.
Aert Aelbrechtsz, een broer van de overdeken, die deel uitmaakte van Retorica kwam in verzet tegen deze beslissing en ging in tegenwoordigheid van de baljuw geweldig te keer onder vloeken en scheldpartijen tegen genoemd besluit van Wet en Raad. Deze Aert Aelbrechts werd door het college op het matje geroepen. Toen ontkende hij dat hij deze woorden letterlijk zo gesproken had, hoewel niet alleen de baljuw er getuige van was geweest.
Er zou een gerechtelijk proces tegen hem gevoerd worden, als hij voortging met zijn ergerlijke ‘propoosten’ en ‘seditieuse (oproerige)’ lasterpraat. Hij zou dan zwaar beboet worden of misschien wel een gevangenisstraf moeten ondergaan.
Trouwens, het bleek dat bijna alle leden van Retorica oppositie voerden tegen het feit dat de Vlamingen toestemming hadden gekregen en pogingen in het werk stelden om een optreden van de Vlamingen te verhinderen. Het stadsbestuur greep krachtdadig in en gebood de ‘gild-broeders’ van Retorica ‘hen stille ende gerust te houden, zoals ze bij het afleggen van hun burgerlycke eedt hadden gezworen’. En zich gehoorzaam te gedragen en leven gelijk goede burgers schuldig zijn te doen. Bij nalatigheid zouden ze tot de hoogst mogelijke boete veroordeeld worden, waarbij zelfs niet geschuwd zou worden gevangenisstraf op te leggen.
Ook werd de confrerie (broederschap) van Retorica bevolen alvorens in het vervolg een spel gespeeld zou mogen worden, aan de schepenen een lijst over te geven van ‘alle die gildebroeders die in de confrerie van Retorica zyn’. Dan zou ‘by eenighe onbehoorlicheden’ door de Heeren orde op zaken kunnen worden gesteld met gebruikmaking van de kennis van de namen en ‘toenaemen’.
Op 15 augustus werden burgemeester Bouwen Jansz, de secretaris van de stad en Pieter Aelbrechtsz de overdeken, door het college van Wet en Raad gecommitteerd om al de gildebroeders van Retorica op de Camere te doen vergaderen en hen te informeren dat zij of enkelen van hen ongehoorzaamheid hadden bewezen aan de Magistraat en het gezag daarvan op een zeer kwalijke wijze hadden aangetast. Daarin moest onmiddellijk verbetering / veran-dering komen.
Ongetwijfeld speelt een grote rol: jaloezie, het feit dat naar de mening van Retorica de Vlamingen voorgetrokken werden boven Rhetorica. Bovendien waren de gildebroeders of een deel van hen verontwaardigd dat er door de Vlamingen een stuk werd opgevoerd dat door ds. Joos van Laren was onderzocht en in orde bevonden. Ongetwijfeld overkwam Rhetorica meermalen het omgekeerde: dat een stuk werd onderzocht door leden van het stadsbestuur en afgekeurd of gecensureerd, omdat er zinspelingen werden gemaakt op te laken gedrag van stadsbestuurders of dat personen uit de Bijbel of zelfs de Here God, de Here Jezus, op het toneel werden verbeeld. Dat werd door de meeste leden van Wet en Raad, de kerkenraad en de predikanten van de Nederduits Gereformeerde Kerk niet geduld. Dat zal bij het stuk van de Vlamingen stellig niet het geval zijn geweest.
Je zou dus bijna kunnen zeggen dat niet alleen menig stuk, maar ook de spelers/gildebroeders van Retorica onder censuur werden gesteld. Vandaar de grote ophef in deze zaak.
De broeders van de confrerie Retorica schatten zichzelf hoog in en meenden dat ze zo’n ‘behandeling in de vorm van censuur’ niet verdienden. Zij zetten zich vooral in om de algemene ontwikkeling van vooral de jeugd op een hoger niveau te brengen. De jongeren moesten geestelijk gevormd worden in de ruimste zin des woords. Door hen te oefenen in het lezen en opvoeren ‘van eenighe goede wercken’ zou de jeugd, wat zij aan goed onderwijs tekort kwam, ruimschoots kunnen compenseren door deel te nemen aan de activiteiten van Retorica.
Rederijkerskamers zijn enigszins te vergelijken met latere kerkelijke of algemeen vormende (jeugd)verenigingen. In (rollen)spelen werden vaak actuele kerkelijke en ook politieke problemen aan de orde gesteld. De predikanten waren er geen voorstander van. Op het toneel werden soms in schijn sacramentele handelingen verricht. Er waren toneelspelers die de rol van Jezus speelden of zelfs God de Vader. De bekering van Paulus werd bijvoorbeeld visueel voor-gesteld, waarbij aan enkele medespelers de doop werd bediend. Christus werd in persoon door een toneelspeler op het toneel opgevoerd, waarbij deze zich door Johannes de Doper liet dopen.
Kerk en Overheid gaan vaak hand in hand: Misbruik van Gods Woord ‘ofte opspraecke (kritiek) op de Regieringe van de Landen’. Dat laatste motief woog vaak het zwaarst.
Er kwam geen echt verbod, omdat het volk aan deze vorm van ontspanning zeer gehecht was.
Aan de andere kant kwam het voor dat een toneelspeler van het Avondmaal werd afgehouden als hij niet ophield met lid van Retorica te wezen.
Een verbod van het opvoeren van een spel van Retorica?
Het schijnt dat er in 1606 sprake was van de mogelijkheid dat er een verbod kwam op het opvoeren van een stuk. Niet bekend is over welk stuk het gaat. Retorica is ‘vermaent’ door het stadsbestuur. Waarschijnlijk is geprobeerd het stuk op te voeren met voorbijgaan van de visitatie (onderzoek/censuur) die de stad verplicht had gesteld. Na visitatie is het stuk mis-schien alsnog aangepast of het is verboden. We komen niet te weten hoe de afloop is geweest.
Op 1 mei 1607 werd door het stadsbestuur toegestaan dat die van Retorica in de stove (een gelegenheid waar men heet water kon bekomen en een warm bad kon nemen) zouden gaan spelen. De stad zou er voor zorgen dat er een toneel zou worden opgesteld, onder de voor-waarde dat de spelen die de broeders van de confrerie zouden opvoeren voorgelegd zouden worden ter visitatie aan de burgemeesters ‘met assistentie van de gene diet gelieven ende gelegen wezen zal te vaceren’ om hun mening daarover te geven.
Tijdens de grote loterij van 1611 heeft Retorica diverse malen in het openbaar mogen optreden.
Op 19 juni 1612 stond de stad Retorica toe de ‘Comedie van de patientighe Christelles’ in het openbaar ten tonele te voeren en wel op de eerstkomende zondag en maandag.
In het jaar 1617 werd het Retorica verboden een ons onbekend stuk in het openbaar te spelen.
Was het stuk te kritisch naar stadsbestuur en/of kerkenraad toe? En wilde Retorica het stuk met voorbijgaan van de ordonnantie van verplichting van visitatie toch opvoeren? Het stads-bestuur eiste dat de commissie van visitatie, bestaande uit de burgemeester Jan Spierinck, de overdeken Wouter Nachtegael en de secretaris Pieter Cannoije, het stuk kritisch moest beoordelen.
Op 1 mei 1618 werd Retorica door het stadsbestuur weer op de vingers getikt, toen de confrerie verzocht het spel ‘Coninck Darius int openbaer te mogen spelen’ en het ‘is naer diversche discoursen om verscheyde consideratien met de meeste stemmen affgeslagen’.
Dat liet Retorica niet op zich zitten: vanuit de gedachte de aanhouder wint, verzocht men opnieuw het spel te mogen spelen ‘int openbaere oft in een besloten plaetse’.
Het stadsbestuur wist dat het stuk ook in Middelburg zou worden opgevoerd. Besloten werd de opvoering daarvan bij te wonen en dan te beoordelen of het stuk ook geschikt was om in Arnemuiden te spelen. Wel werd toegestaan de Proloog van het spel, als dat door de com-missie, bestaande uit de burgemeesters Jan Spierinck en Merten Adriaensz en schepen Claes Zael doude en de overdeken van de confrerie mitsgaders de secretaris, gevisiteerd was en datgene verwijderd was ‘dat ymant soude mogen ontstichten ofte dat ymant ten quaetsten soude mogen ofte connen interpreteren’, direct daarna op te voeren.
Over de inkomsten en uitgaven van Retorica, de confrerie, die als een nachtkaars is uitgegaan
Wij vernemen uit de stadsresoluties dat op 8 maart 1598 aan Retorica een bepaald, een waarschijnlijk klein bedrag werd toegekend, namelijk 2/3 deel van de rantsoenpenningen / opcenten van de laatste stadsverpachting. Daar moest ‘ter naester rekeninghe’ natuurlijk wel verantwoording over worden afgelegd. Retorica had, zoals wij boven gezien hebben, de grootste moeite om de huursom te betalen voor de ‘Camer’ die ze gehuurd had. Daarom nam in 1602 de stad deze definitief voor haar rekening en mocht Retorica in het vervolg voor ieder jaar rekenen op een toeslag van minstens 24 schellingen.
Omstreeks 1640 was betaling van huur ten behoeve van Retorica niet meer zo zeker. Op al het tin waar Retorica over beschikte, onder andere in de vorm van borden, bekers en kannen etcetera, werd beslag gelegd, omdat Retorica verzuimd had de kamerhuur aan Dirk Jansz te betalen. Salomon de Backer, de Overdeken van Retorica, wist te bereiken dat de stad de huur alsnog betaalde en Retorica haar tin terugkreeg. Deze bewaarde de reliquien van het gilde: onder andere 3 zilveren en een koperen kolfje, welke nog te bewonderen zijn in het Museum van Arnemuiden.
Tot 1706 werd jaarlijks een overdeken voor Retorica benoemd door de stad. Maar tot zo lang heeft de confrerie niet bestaan. Deze is nooit officieel opgeheven, maar stellig als een nachtkaars uitgegaan. Kesteloo zegt hierover: Men scheen op dat punt de waardigheid zoo lang mogelijk op te willen houden; in eene stad behoorden immers gilden te zijn en een gilde moest een overdeken hebben.
Over gewetensbezwaarden
Het schijnt niet voor iedereen even aantrekkelijk te zijn geweest gildebroeder van Retorica te worden. Sommigen beschouwden het niet als een eer als ze door het stadsbestuur daartoe genomineerd werden.
Die van Retorica dienden daarom een request in met het verzoek om de stad deze weigerachtigen ‘by ghyselinge te dwinghen tottet Incommen van de Confrerie van Retorica’.
Uit de stadsresolutie van 17 oktober 1598 blijkt dat drie personen ‘om des gewetens wille’ geen deel willen uitmaken van Rhetorica. Dat waren Thomas Cornelisz Backer, Corstiaen Cornelisz en Pieter Robbertsz Timmerman.
Bij sententie (vonnis) van de Schepenen werden zij ‘gecondemneert (veroordeeld) om in te moeten commen’: dus toe te treden. Ook de kerkenraad had geen bezwaar tegen het feit dat de drie genoemde gewetensbezwaarden zouden toetreden. Daarom piekerde het college van Wet en Raad er niet over om ook maar enigszins toe te geven. De Resolutie werd samengevat in een Acte die ‘vuytgegeven’ werd aan een ieder die daarvoor in aanmerking kwam.
De Acte ging in op het nut van de stad met betrekking tot instellingen als Retorica en de Schutterij, maar ook op de eventuele godsdienstige bezwaren tegen het lidmaatschap van Retorica’ en luidde als volgt :
Ghesien by Burchmrs, Schepenen ende Raden die Requeste by Thomas Cornelis Backer, Corstiaen Cornelisz ende Pieter Robbertsz Timmerman aen henl overgegheven tenderende om van der Confrerie van Retorica daertoe zyl by Prince Deken ende Beleeders van deselve confrerie genomen zyn om in te commen mitsgaders van der procedure ende gewijsde tot effecte van dyen tot heurl laste gestrect ontslaghen te zyn/ Ende daerop gehoort tgundt van weghen die van de kerckenraedt mondelinghe in collegie verthoont is geweest, hebben verclaert ende verclaeren mits desen dat zyl gepriviligeert zijn om over dess stadts burghers ende Inwoonders van dyen indifferentelyck alle ordonnancien ende policie te maecken die tot welstant ende goede regieringh ende tot onderhout van alle goede burgelycke vryheyt vrientschap ende eenicheyt souden mogen strecken/ daerinne zyl vertrouwen hen in doprechtinghe van gilden, schutterien ende andere confrerien tot noch toe zullen gequeten te hebben ende verder te zullen quijten dat tot noch toe nymant daerover geclaecht oft oorsaecke gehadt en heeft om te clagen veel min te zeggen dat yemant daer hy in zyn conscientie zoude aengeroert oft verhindert geweest zyn/ Des zyl bereits zyn hen teghen alle overichede te verdedighen mits welck naer dyen die supplianten vuyt crachte van de ordonnancie by W+R gestrect den 25 Julij lestleden om in de voorss confrerie van Rhetorica te comme(n) ghegyselt ende in ghyselinge besocht zyn ende by schepenen aldaer theurl laste zekere vonnisse gestrect is/ dwelck oock conform de loffelycke privilegien ende costumen van de stadt merckelyck ten respecte van de policie van dyen zyn volcommen effect ende executie moet hebben/ Soe hebben B+S+R voorn persisterende by de voorgeroerde ordonnancie ende vonnisse daerop gevolcht verstaen ende geordonneert etc mitsdesen dat die supplianten in quytinghe ende bedinckinge van heurl eedt van poorterschap by henl solemnelyck aende stadt gedaen, gehouden sullen zyn te obedieren( gehoorzamen)/ Des hebben B+S+R voorn verstaen ende geresolveert dat zoe verre die supplianten naer dat zyl in de voorss confrerie gecommen sullen wesen yet bejeghenen (tegenkomen) teghens heurl conscientie zyl gehouden zullen zyn tselve terstont aen te dienen om daerinne voorzien te worden tzy die supplianten vuyt de voorss confrerie wederom vuytdoende zoe daer redene ende fondament is oft by zulcken anderen middele als naer gelegentheyt van personen tyden en zaecken bevonden zal worden te behooren/ Ende om voorts goede ordre gehouden te worden ten respecte van de Incommelinghen van de voorss confrerie hebben B+S+R voorn de voorss Prince Deken ende Beleeders nu wesende oft naermaels commende expresselyck geinterdiceert (verboden) etc mits desen voortaen gheen burghers gewillich oft onwillich in de voorss confrerie aen oft in te nemen dan die te vooren by W+R daertoe by apostille op de Req by henl daervan over te gheven genomineert ende verkoren zullen wesen
Actum ten Rade op den 17e ende 20e Octobris 1598.
Bronnen:
Zeeuws Archief: Inventaris van de Archieven van de Gemeente Arnemuiden:
Resoluties van het bestuur Inventarisnrs. 13 t/m 21.
Rekeningen van de ontvangsten en uitgaven door de stadsrentmeesters
Inventarisnrs. 328 t/m 350.
Literatuur:
A.Th. van Deursen, Mensen van klein vermogen (1991), p.174-177.
Arjan van Dixhoorn, Lustige geesten. Rederijkers en hun kamers in het publieke leven van de Noordelijke Nederlanden in de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw. Academisch proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam 2004, vanaf p.214.
H.M. Kesteloo, Geschiedenis en plaatsbeschrijving van Arnemuiden (1875), pag.129-134.