Keetvrouwen / Jonckwyffs; Turftonsters, Turfraapsters en Turfvolsters: Vrouwen die zich soms schuldig maakten aan fraude en knoeiden met maat, gewicht en kwaliteit.

In de zoutindustrie waren vanaf de 15e eeuw niet alleen mannelijke arbeidskrachten werkzaam.

Het is zeker dat er al in het jaar 1547 in en buiten de zoutketen ook vrouwen en joncwyffs werkzaam waren. In 1588 werd eerst overwogen of er bij 2 zoutpannen "dye neffens malcanderen staen " een "vrouwe ende twee jonckwyffs "zullen werken. Dat was blijkbaar te weinig om het werk aan te kunnen. Daarom werd vastgesteld dat er bij elke pan 2 "wrochten "moesten worden in gezet of ze nu bij elkaar stonden of niet.

Voor de genoemde vrouwen moeten de arbeidsomstandigheden buitengewoon zwaar zijn geweest : extreem hoge temperaturen; veel rookontwikkeling; dan weer ijskoude tocht; soms slepen met zware manden turf, als er niet voldoende dragers beschikbaar waren. Stellig ook, op sommige ogenblikken sjouwen met zware vaten of kuipen.

De verontreinigingen en zure en prikkelende slijmen die boven kwamen drijven op de pekelmassa werden wel verwijderd maar zorgden wel voor een milieuverontreiniging die de gezondheid bedreigde. Sommigen stierven aan de gevolgen van een longontsteking.

De vraag ligt voor de hand: Waarom werden er niet alleen mannen ingezet ?

Er zijn verscheidene antwoorden mogelijk.

In de eerste plaats waren/ zijn, zoals bekend, de beloningen van meisjes en vrouwen voor hetzelfde werk aanmerkelijk lager gesteld dan voor mannen.

In de tweede plaats is het niet ondenkbaar dat alle leden van het gezin, waarvan de vader soms lid van het arbeidersgilde, ingezet werden voor voorkomende werkzaamheden.

Sommige van deze gezinnen huisden in de regel in de bovenverdieping van de zoutketen.

In de derde plaats: voor vrouwen en meisjes was het niet gebruikelijk om tot een gilde toe te treden. In de diverse gildenordonnanties is er slechts sprake van gildebroeders.

De eigenaars van zoutketen of zoutpannen en werkgevers in de zoutindustrie maakten gebruik van dit gegeven door de vrouwen/meisjes die geen enkele bescherming genoten van een vakorganisatie , op de arbeidsmarkt ongelijk te behandelen en sommige van hen grepen de mogelijkheid/gelegenheid welbewust aan door hen uit te buiten .

Stellig waren vrouwen/meisjes in de regel minder geneigd tot de gebruikelijke ondeugden van vloeken, tieren, injureren, messen trekken en natuurlijk openbare dronkenschap of opstandig gedrag ?

Wel was er de neiging bij sommige meisjes of vrouwen om zich tijdens " de teelt " zich tijdelijk onder te verhuren bij een andere werkgever. Dat zal wel gebeurd zijn in de oogsttijd bij een boer die handen te kort kwam om "de veldvruchten "binnen te halen.Dan kon je tijdelijk even ontsnappen aan de benauwde omstandigheden in en rond de turfvuren die de pekel in de pannen moesten verhitten.

Als je betrapt werd kwam je dat duur te staan: in 1612 kreeg " seeker joncwyf onderhuert sijnde een boete van 20 schellingen: daar kon je twee weken van leven. Daar kwam nog eens bij dat je een jaar lang in geen enkele zoutkeet van Arnemuiden ingezet mocht worden.

"Draagers of Keetvrouwen die in het Stoocken van de Keeten buyten tijds de dienst van haar meesters verlaten, mogen niet door een andere meester worden aangenomen "

Uit de geschiedenis blijkt dat er gelukkig vrouwen zijn geweest die zich weerbaar hebben opgesteld en er voor gezorgd hebben dat er voortaan geducht rekening met hen zou moeten worden gehouden.

Turf werd vanuit de gebieden waar ze gestoken werd aangevoerd in tonnen.

In Zeeland kon men in de regel beschikken over de Roosendaalse turf, die naar verhouding goed en goedkoop was. Toen het Twaalfjarig Bestand werd gesloten, wilde men in de Spaanse Nederlanden ook over die turf kunnen beschikken en men was bereid er iets meer voor te betalen dan de Zeeuwse Zoutnering gewoon was. Zo ontstond er een groot tekort en steeg de prijs tot grote hoogte.

Noodgedwongen gingen de Zeeuwen onder protest over tot de koop van de veel duurdere Overijsselse turf en "(West)Vriese" turf, die van ver moest worden aangevoerd.

Het vervoer van turf vond plaats met speciale turfschepen. De Impost op turf werd bepaald volgens de ijking der schepen in de sluizen.

Maar er doet zich een probleem voor: de turf werd vervoerd in tonnen;

Deze turftonnen waren door beedigde branders "gebrant"

Het tonnen werd gedaan door beedigde turftonsters. Die tonnen werden echter niet altijd even goed "gevuld"

De turftonsters knoeien, om wat bij te verdienen, vaak en doen er minder turven in dan voorgeschreven is. En in plaats van droge turven, nat geworden turf, kluiten of zelfs turfmolm

De turftonsters mochten vaak beschikken gratis of tegen een zacht prijsje over de afgekeurde turf. Zo gebeurde het nog al eens dat goede turf een zodanige "behandeling "kreeg dat die werd afgekeurd. Ook verschilde het aantal tonnen per geschat schip soms aanmerkelijk.

De keetmeesters betaalden op die manier te veel impost en voor meer tonnen dan er in werkelijkheid waren.

Van sommige turftonsters was bekend en berucht omdat ze afspraken maakten met de turfvolsters of turfdragers.

Als deze praktijken zich voordeden, werd aan de keetmeesters of pannebazen het recht toegekend om uit de turftonsters een selectie te maken, zodat niet een ieder meer recht had op een beurt.

Nog een maatregel:

Ook door de schipper mag geen turf of kluiten verkocht of weggegeven worden, maar zal de hele lading in de keet moeten komen. Kluiten moeten samen met de turf getond worden.

Ter compensatie van vroegere kwalijke praktijken ontvingen de tonsters, raapsters of volsters samen een bepaald bedrag , bijvoorbeeld 49 stuivers, die onderling werden verdeeld.

De natte turf of smoezen of turf die niet verkoopbaar is – op de wal gegooid – is ten profijte van de dragers, "dog dezelve zullen dat egter getont en in de keet gebracht worden en ook aan de secretaris en Collecteur opgegeven.

De keetmeester/pannebaas zal aan de dragers voor elke ton onleverbare turf 2 stuivers betalen

De beloning van Joncwyffs: Van hondert tonnen turf rapen wordt verdient 8 stuyver dat sy onder haar twaalfe delen, alles te rekenen voor een keet van 4 pannen.

Als een Joncwyf een heele week in de keet werkt verdient zij 2 gulden: bij ziekte of ongestelt(heit) en het van een (iemand anders ) laten doen: moet zij geven 3 gulden 10 stuyver.

Als zy 3 hondert grof sout werkt waartoe zij de hele dag hebbe, wint sy 5 stuyvers en 8 penningen. Bij laten doen 12 stuyver.

N.B. De beloning per dag lag heel laag: Een derde van wat een geschoold arbeider verdiende.

Bij ziekte of anderszins moest je voor een vervangster zorgen aan wie je bijna 2 maal zoveel moest geven als je zelf ontving.

Bronnen

Zeeuws Archief: Inventaris van de Archieven van de Gemeente Arnemuiden

Inventarisnr. 1019 Register van verordeningen op de ambachtsgilden 1575-1725

Inventarisnr. 1039 Rekeningen van ontvangsten en uitgaven van het Pannenliedengilde 1580- 1682

Inventarisnr. 1082 Reglement op het gilde van de Panne-en keetnering te Middelburg en Arnemuiden vastgesteld door het stadsbestuur van Middelburg. 1547 september 3

Het Zoutarchief van de stad Dordrecht. Toegangsnummer 181

Gerrit Hoogstraten: Rederij en Zoutketen deel I en II