Uit van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland, deel I, blz. 322 t/m 327: (1839)
ARNEMUIDEN, gemeente op het eiland Walcheren, provincie Zeeland, district, arrondissement en kanton Middelburg, (5 m. k., 1 s. d.) palende Noord aan Kleverskerke, Oost en Zuid aan het Arnemuidsche gat, dat haar van St. Joosland scheidt, en West aan de gem. Middelburg.
Zij bevat, behalve het stadje Arnemuiden, de heerlijkheid Nieuwerkerke en Mortiere, en beslaat eene oppervlakte van 486 bunder. Men heeft in deze gemeente 1 Herv. kerk, 1 school, 1 stijfselfabrijk, 198 huizen en ruim 1300 inwoners, die schier het eenige middel van bestaan vinden in de kustvisscherij, welke zij, thans met 16, in 1854 nog met 21, schuiten uitoefenen; terwijl buiten deze schuiten hier nog gevonden worden 19 hoogaartsen, die op de Schelde en de Zeeuwsche stroomen visschen. Vroeger bestonden hier 51 zoutkeeten, die aan velen een, goed bestaan opleverden. Deze zoutkeeten, die aan onderscheidene Heeren te Middelburg toebehoorden, waren langzamerhand tot op 10 verminderd, toen den 7 Julij 1802, des avonds ten elf ure, de kruidmolen aan den Middelburgschen havendijk, ruim 1/2 u. hemelsbreedte daarvan verwijderd, in de lucht sprong, en het vuur aan de zoutkeeten mededeelde, zoodat er 8 tot den grond toe afbrandden, weshalve er nu nog slechts twee overig zijn , welker eigenaars de eene te Middelburg, de andere te ARNEMUIDEN woont.
De stad ARNEMUIDEN, ook wel ARMUYDEN, ARMUIJEN, AREMUIJE en ERREMUE, bij de inwoners meestal ARREMUIJE, of volgens de Zeeuwsche uitspraak, ERREMUJE, in het Latijn ARNEMUDA geheeten, is eene stad van den tweeden rang, die 3/4 uur Oost van Middelburg, en 1 uur Zuid van Veere, aan het Arnemuidsche gat, gelegen is. Zij ontleent haren naam van het watertje de Arne, dat hier eertijds zijnen uitloop had. Vroeger lag ARNEMUIDEN meer Zuidwestwaarts en nader aan Middelburg, en deze plaats, die men, ter onderscheiding van het tegenwoordige ARNEMUIDEN, gemeenlijk OUD-ARNEMUIDEN noemt, moet reeds in de 13de eeuw bestaan hebben, zoo als blijkt uit eenen brief van JAN I, Hertog van Lotharingen en Brabant, gegeven op St. Nikolaasavond van het jaar 1288; want hij verklaart daarin, ter bede van FLORIS V, Graaf van Holland en Zeeland, zijnen bloedverwant, tolvrijheid in alle zijne landen te geven aan de twee steden, die FLORIS voorgenomen had te stichten, de eene in het eiland Schouwen te Brijdorp, de andere in Walcheren bij ARNEMUIDEN. Zij was destijds, en zelfs nog eene eeuw later, eene groote en neringrijke koopstad, aan wier inwoners HAQUIN, Koning van Noorwegen, in het jaar 1370, vele bijzondere privilegiën, ter bevordering van hunne zeevaart op Noorwegen verleende, hun alles kwijtscheldende, wat zij tot dien tijd toe tegen hem mogten misdaan hebben; nemende hen in zijne bescherming en alle zijne havens voor hen openende, om daar, mits betalende den gewonen tol, hunnen koophandel te drijven. In de brieven, hiervan gegeven, wordt ARNEMUIDEN, nevens Zierikzee en Middelburg. onder de Zeeuwsche steden genoemd. Het was in dien tijd veel meer bloeijende in zeevaart en koophandel dan Middelburg, en praalde met een deftig slot, waarop de Heeren VAN ARNEMUIDEN, zijnde een oud Zeeuwsch adellijk geslacht, hun verblijf hielden.
Dit OUD-ARNEMUIDEN had, te dien tijde, toen het eiland St.Joosland en de Craaijertpolders nog niet ontstaan waren, vóór zich, dien grooten uitgestrekten stroom, die Walcheren afscheidde van Zuid-Beveland, Wolphaartsdijk en Noord-Beveland, en dit gaf deze stad het voordeel, dat de zwaarst geladene schepen aan haar hoofd konden af- en aanvaren, waardoor velen, die zich met scheepvaart en koophandel geneerden, zich daar vestigden. De stad werd hierdoor zoo welvarende, dat zij, in het begin der vijftiende eeuw, onder de voornaamste koopsteden van Europa werd geteld, hetgeen haar, in 1418, in het hanzeverbond deed opnemen. Ook bestond er ten tijde van haren grootsten bloei te OUD-ARNEMUIDEN eene fraaije kerk en een klooster van Reguliere Kanonniken, het Huis te Mortiere genaamd, dat rijkelijk met landerijen en erven begiftigd was. Aangezien evenwel deze stad meer en meer van het geweld der zee te lijden had, besloten hare inwoners, in 1438, ten tijde van Heer GILLIS VAN ARNEMUIDEN, de laatste afstammeling van dat geslacht, hunne nog overige huizen af te breken, en die, een weinig meer noordoostwaarts op, te herbouwen; hieraan nu heeft het tegenwoordige ARNEMUIDEN zijn bestaan te danken. Ook werd kort daarna de plaats, waar OUD-ARNEMUIDEN gestaan had, hevig door het water aangetast, waardoor zij, sedert het jaar 1462, van dag tot dag, door grondbraken, zoodanig afnam, dat nu van de twee en dertig gemeten (15 bund. 69 v. r. 31 v. el.), die het besloeg, naauwelijks twee gemeten (91 v. r. 83 v. el.) over zijn. In de nabijheid van dit OUD-ARNEMUIDEN werd WILLEM VAN OOSTERVANT, zoon van den Hollandschen Graaf JAN II, in 1303, door de Vlamingen geslagen; en ten jare 1351, waagde Graaf WILLEM V, in het begin der Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten, in hare nabijheid, eenen zeeslag tegen zijne moeder, vrouw MARGARETHA, Weduwe van Keizer LODEWIJK VAN BEIJEREN, die ongelukkig voor hem uitviel.
Men begon alzoo het tegenwoordige ARNEMUIDEN, in het jaar 1438, te bouwen, op den dijk van Middelburg, ter plaatse genaamd Oosthoek, in de parochie van Nieuwerkerke, op 23 gemeten (11 bund. 47 v. r. 90 v. ell.) gronds. Het vlek had door zijne verplaatsing de vorige nering, scheepvaart en koophandel niet verloren; want naauwelijks was het gesticht, of het begon, door de menigte der van rondsom toevloeijende inwoners, zeer volkrijk te worden, zoodat het reeds ten jare 1462, tot een aanmerkelijk dorp aangegroeid was, van welks grootte en fraaije gebouwen men zich eene verbeelding kan maken, uit eene schilderij, nog heden, in de raadkamer van het stadhuis aldaar, hangende. Den 10 Maart 1481, brandde de plaats geheel af, maar werd spoedig weder herbouwd, en de koophandel nam er zoodanig toe, dat de regering van Middelburg, voor het verloop der nering en inwoners van deze laatste stad vreezende, besloot den eigendom van ARNEMUIDEN aan zich te trekken, weshalve zij, in het jaar 1493, de ambachtsheerlijkheid van die plaats kocht van FILIPS VAN BOURGONDIË, die, door zijn huwelijk met ANNA VAN BORSELEN, Heer van ARNEMUIDEN geworden was, want, na het uitsterven van het geslacht VAN ARNEMUIDEN, was die heerlijkheid aan de VAN BORSELENS gekomen.
Deze koop heeft daarna groote twisten tusschen die van Middelburg en ARNEMUIDEN doen ontstaan; naauwelijks toch was zij getroffen, of de Middelburgers waren er op bedacht, om wetten te maken, die de hoofdnering en handel aan hunne stad konden verzekeren; hoewel zij aan die van ARNEMUIDEN zoo veel handel van minder aanbelang lieten, dat deze daardoor in goeden doen blijven konden, terwijl hun tevens het genot werd vergund van alle vrijheden, die de burgers van Middelburg hadden.
De Arnemuiders, hiermede echter niet tevreden, en liever den zetel van alle groote koopmanschappen in hunne stad gevestigd ziende, stelden alle middelen in het werk, om Middelburg in zijn regt te verkorten. Deze laatste stad deed hun echter merkelijke blijken van afhankelijkheid geven: zoo trok Middelburg jaarlijks van elken persoon, die te ARNEMUIDEN in de gilden der kramers, tappers, timmerlieden, smeden en fruiteniers was, eenen schelling; ook waren die gilden gehouden ieder jaar, elk op zijne beurt, ten zijnen koste, het Heilige Kruis in de Westmunsterkerk te Middelburg op- en af te stellen; de drie schutterijen van ARNEMUIDEN moesten de jaarlijksche processie te Middelburg, met hun geweer, trommelen, pijpen en wagens, bijwonen; die van ARNEMUIDEN moesten ook aan die van Middelburg aanzienlijke sommen voor accijnsen en belastingen betalen, en daar ter stede te regt staan; behalve meer andere harde bepalingen, op het stuk van koophandel en winkelnering, die hun door Middelburg opgelegd waren.
De Arnemuiders, dit knellende juk moede, besloten zich daarover ten Hove te beklagen; maar de Middelburgers wisten daar hunne zaak zoo goed te verdedigen, dat, bij vonnis van Keizer KAREL V, van 23 Augustus 1531, de klagten der Arnemuiders ongegrond werden verklaard; hoewel die Van Middelburg aanbevolen werd, de Arnemuiders met alle mogelijke vriendschap en bescheidenheid te behandelen. Deze laatsten hadden, hangende dit geding, den Keizer verzocht, onmiddellijk onder zijne bescherming te staan, en van het gezag van Middelburg geheel ontslagen te worden, waarvoor zij aanboden jaarlijks, zoo lang hunne welvaart duurde, den Keizer 300 gulden te betalen; maar ook dit verzoek werd van de hand gewezen. Intusschen bleef de bloei der plaats aanhouden, door het groot vertier van alle waren, die de kooplieden, schippers- en bootsgezellen behoodigd hadden. De haven was op alle getijden vervuld met geheele vloten van afvarende of aankomende schepen van alle natiën. Zoo, kwamen ten jare 1496, met de Spaansche Prinses JOHANNA, die, als bruid van FILIPS de Schoone, herwaarts kwam, op éénmaal 135 schepen hier ter reede, en in het jaar 1522 vertrokken er meer dan 150 te gelijk van daar, om Keizer KAREL V uit Engeland af te halen.
In de burgerlijke oorlogen, die onder het bestuur van FILIPS II, Koning van Spanje, uitbarstten, had ARNEMUIDEN veel te lijden. Zich ten jare 1572 bij de Vlissingers gevoegd hebbende, die, na het veroveren van Brielle door de Watergeuzen, zich mede aan de zijde van den Prins VAN ORANJE hadden geschaard, moest het dit weldra smartelijk bezuren. Want nauwelijks had ALVA het gebeurde te Vlissingen vernomen of hij zond eenige oude en ervaren krijgsbenden naar Walcheren. die, ARNEMUIDEN aangetast en vechtenderhand ingenomen hebbende, aldaar een verschrikkelijk bloedbad aanrigtten, en de plaats deerlijk uitplunderden. Ook werd het, gedurende het beleg van Middelburg, jammerlijk verwoest door de Spaansche krijgsknechten, die, bij gebrek aan brandhout, de deuren en vensters der huizen daartoe gebruikten, zoodat in de geheele plaats, slechts een enkel huis te vinden was, dat deuren en vensters had, zijnde dat, waar hunne Bevelhebber zijn verblijf hield. Die schade werd evenwel den inwoners van ARNEMUIDEN niet lang daarna vergoed; want, nadat de Spanjaarden, den 19 Februarij 1574, Middelburg en ARNEMUIDEN, tegelijker tijd, aan den Prins VAN ORANJE hadden overgegeven, werd deze laatste plaats, bij privilegie van 9 Maart, door dien Vorst tot eene stad verheven, en van alle afhankelijkheid van Middelburg ontheven verklaard, zonder dat de vertogen door de Regering van Middelburg daartegen gedaan, iets konden uitwerken. Het moet ook omstreeks dezen tijd geweest zijn, dat KENAU SIMONSZ HASSELAAR, de heldin van Haarlem, met het waagmeester- en ontvangerschap van den nieuwen impost op den turf alhier, beschonken werd. Tevens deed de Prins nu ARNEMUIDEN versterken, door eenen, aarden wal, van verscheidene bastions voorzien, daarom heen te leggen, die echter later, bij gebrek aan onderhoud, vervallen zijn, en van welke vestingwerken thans niets meer dan de wallen aanwezig is. Bovendien kreeg ARNEMUIDEN de magt, om eene benoeming van personen te mogen inleveren, waaruit, bij den Prins of bij den Gouverneur en Raden van Zeeland, eene wettige Magistraat zoude worden aangesteld, om binnen het regtsgebied van ARNEMUIDEN, Nieuwerkerke en Mortiere, criminele en civiele justitie te oefenen, op denzelfden voet als te Middelburg plaats had, behalve, dat zij daaromtrent zouden staan, ten ressorte van den Raad van Holland in cas van Appel. En aangezien de stad door de voorgaande burgerlijke oorlogen zeer verachterd was, verkreeg zij, op eene klagte deswege, aan den voorzeiden Prins van Oranje ingediend, bij opene brieven, gegeven den 26 Januarij 1574, verscheidene vrijheden en gunsten, als onder anderen dat zij mogt houden eene wekelijksche marktdag des Dingsdags, alsmede eene jaarmarkt, welke laatste aldaar nog den tweeden Pinksterdag gehouden wordt. Maar op het verzoek, dat zij zich, benevens andere steden voortaan zouden mogen laten vinden in de vergadering der Staten van Zeeland, kregen die van ARNEMUIDEN tot antwoord, dat zij zich met het toegestane moesten vergenoegen.
In het volgende jaar begon men weder de vervallen hoofden en zeeweringen op te maken, alsmede watermolens, sluizen en al wat tot onderhoud van de stad noodzakelijk bevonden werd, waartoe de Raad van Zeeland toeliet, dat men de inkomsten en accijnsen van de stad bezwaren zoude met de verkooping van 200 guld. lijfrenten en nog 200 gulden losrenten jaarlijks. Tot onderhoud van gedachte werken werd toen ook bij den Prins van Oranje goedgekeurd, dat men van elk schip leggende en meerende aan de hoofden te ARNEMUIDEN, maar aldaar niet te huis behoorende, telken reize zoude ontvangen zes grooten Vlaams (ongeveer 15 cents Nederl.).
De vrijheid, in het jaar 1574 gegeven, dat, binnen zes navolgende jaren, de ingezetenen niet zouden gehouden of bedwingelijk zijn in de opzegging of aflossing van het kapitaal der renten, staande op huizen, bragt zoo veel te weeg, dat vele huizen opgetimmerd werden, en toen hier later nog andere vrijheden bijkwamen, kreeg een ieder lust in het bouwen, en men konde de daartoe noodige penningen gereedelijk bekomen; de nering wakkerde aan, de scheepvaart nam toe, geheele vloten uit alle oorden der wereld lieten zich daar vinden, huis bij huis werd gebouwd, on de welvaart vermeerderde zoodanig, dat de stad de grootte harer nering, de menigte van hare ingezetenen en den toeloop van vreemde kooplieden en bootsgezellen naauwelijks meer koude bevatten. Er lagen dikwijls drie rijen schepen, voor ARNEMUIDEN, waar zooveel diepte was, dat vaartuigen van drie honderd lasten groot, gaten in den boeg krijgende, zoo diep zonken, dat men, daarna de vlaggen niet meer zien konde. De grootste schepen werden gemaakt, waar thans de meeste droogte is, en zij geraakten er ligtelijk vlot, zelfs zijn eenige der eerste Oost-Indische schepen, te weten de Leeuw en de Leeuwin in de dokken van ARNEMUIDEN gebouwd. Het was er veel levendiger dan te Middelburg, en de huizen duurder, zoowel in huur als in koop. Doch het water veranderde in korten tijd in land, en het zand sloot den toegang voor de schepen af, zoodat men op vele plaatsen, waar eertijds een diep vaarwater was, naauwelijks de kleinste schuitjes meer gebruiken kon, en zelfs wagens en paarden zag rijden, waar te voren de driepstgaande schepen plagten te varen. Aangezien het dus aldaar met den tijd geheel droog werd , heeft men op onderscheidene lijden allerlei middelen geheiligd, om langs ARNEMUIDEN eene kil te houden. Zoo heeft men in de jare 1615, 1616 en 1617 door de Lemmer eene kil gedolven, maar te vergeefs. In het jaar 1619 en 1620, toen de Prins VAN ORANJE, den Oranjepolder had laten bedijken, verzocht men om eenige sluizen daar nevens te leggen, hetwelk geschiedde, leggende men aan de laatste sluis, oostwaarts op, eenen dwarsdam, om het wantij af te leiden, hetwelk, door die sluis, naar het Westen met de ebbe uitspoelde; maar alzoo men meende, dat, als de gezegde dwarsdam weg was, de vloed vóór Arnemuiden tot eene ebbe zoude kunnen dienen, is deze dam langzamerhand weggenomen, waarna echter de droogte voor de stad zeer aanmerkelijk toenam. Later zijn de voor deze stad opgehoogde zandschorren bedijkt en tot een eiland geworden, zoodat er niet dan een naauw kanaal, het Arnemuidsche gat geheeten, tusschenbeide is opengelaten. Daardoor is ARNEMUIDEN van tijd tot tijd van allen handel ontbloot en allengs zoo verminderd, dat de meeste huizen weggeraakt, en slechts eenige weinige zijn staan gebleven.
De stad zelve telt thans 177 h. en ruim 1200 inw.
Het Stadhuis is een vrij aanzienlijk maar ouderwetsch gebouw, in welks raadkamer eene nette afbeelding van ARNEMUIDEN, toen het nog een dorp was, voor den schoorsteen hangt. Het Tolhuis, dat vroeger den Ontvanger van den grafelijken tol tot woonhuis diende, en een fraai gebouw, bijna zoo hoog als de kerk, was, is op last der Staten van Zeeland verkocht, en dient thans tot woning van, eenen partikulier. In vroegere tijden was de hoofdkerk van ARNEMUIDEN en van de omliggende landstreek te Nieuwerkerke; maar in de 15de eeuw, kort na het verhuizen der inwoners, uit OUD-ARNEMUIDEN naar de tegenwoordige plaats van dien naam, werd hier eene kapel gesticht, die eene eeuw later door eene kerk vervangen werd, waaraan den 9 Mei 1505 de eerste steen gelegd werd. De tegenwoordige kerk, omtrent den tijd gebouwd, dat de stad door wallen omgeven werd, is een ruim kruisgebouw, op welks kruis een toren staat, die van uurwerk en klokkenspel voorzien is. Ook heeft zij een orgel, door de milddadigheid des heeren J. RADERMACHER, Heer van Nieuwerkerke, ten jare 1795, aan de gemeente vereerd.
Boven in den westelijken gevel dezer kerk ziet men eenen halfvergulden, half zwarten bol, die met het uurwerk verbonden, de schijngestalten der maan voorstelt, en onder dezen bol is een uurbord, waarop tevens het hoog en laag water aangewezen wordt, hetwelk door de wending van het gezegde uurwerk geschiedt. Vóór de Hervorming bad men er vele altaren, aan welke onderscheidene broederschappen verbonden waren. In het begin des jaars 1582 had dit gebouw door eenen geweldigen storm veel te lijden; de voorgevel stortte ter aarde, het dak werd van binnen opgeligt en van buiten van leijen ontbloot; ook werd de toren zoodanig beschadigd, dat hij afgebroken en vernieuwd moest worden. In het midden der vorige eeuw is deze kerk aanmerkelijk verbeterd en hersteld. Reeds in 1566 werd de Hervorming binnen ARNEMUIDEN, openlijk bevorderd door predikatiën met opene deuren, ook werd daarbuiten, in eene zoutkeet op den weg naar Middelburg, gepredikt, waartoe de gezindheid van den toenmaligen Baljuw JOHAN IJPESZ kan geholpen hebben, wien men zelfs nageeft, dat hij de deur der kerk voor de beeldstormers had doen openen. Ook schijnt de nieuwe leer hier spoedig zulken grooten opgang gemaakt te hebben, dat men er vóór het einde der 16de eeuw reeds twee Predikanten had, die er sinds gebleven zijn, tot in 1669, en tevens Kleverskerke bedienden. De eerste, dien wij als Herv. Leeraar te dezer plaatse vermeld vinden, is geweest HUBERTUS FRANCISCI, die er ten minste in 1575 reeds vast Predikant was, en nevens wien er kort daarna nog een tweede beroepen werd. Bij de invoering der nieuwe psalmberijming in 1774, was ARNEMUIDEN eene der weinige gemeenten in Zeeland, welke zich met weerbarstigheid tegen der Staten bevel verzetteen. De Predikant K. Vos, die in zijn hart ook aldus gezind was, gebruikte dit tot een voorwendsel, om de invoering, het geheele jaar 1773 door, van tijd tot tijd uit te stellen. Hij overleed, toen de Staten van Zeeland reeds maatregelen hadden beraamd, om de halsstarrigen in sommige gemeenten tot hunnen pligt te brengen. Nu ging dit te ARNEMUIDEN gemakkelijker dan men gedacht had, want de nieuwe Predikant, J. MOLENTIEL, zoo sterk vóór, als Vos tegen de invoering zijnde, had het geluk eerlang, door goeden ingang vindende redenen, de gemoederen tot bedaardheid en tot een stil gehoorzamen aan de Overheid te brengen. De gem, die tot de klass. en ring van Middelburg behoort, en thans door éénen Predikant bediend wordt, telt ruim 1500 zielen. De kerkeraad heeft een vrij beroep.
De R.K., zoo die binnen het stadje als die in de gem. wonen, en slechts 15 in getal zijn, worden tot de statie van Middelburg gerekend, De Oostersche geleerde Joos VAN LAAREN, die tevens een der overzieners van de nieuwe vertaling des Ouden Testaments was, is den 27 Febr. 1586 te ARNEMUIDEN geb. Hij stierf, als Predikant te Vlissingen, den 6 Oct. 1653.
Het wapen der stad, thans ook dat der gemeente, is een gouden veld, doorsneden met eene blaauwe golf. Het bovenste gedeelte beladen met twee zwarte eenkoppige arenden, en tusschen deze eene roode burgt, op de golf rustende; het benedenste gedeelte met eenen zwarten dubbelen arend.