Een kleine stad met een dramatische geschiedenis
Het is bijzonder triest dat Arnemuiden haar bloeitijd heeft gekend in een periode dat het eigenlijk een groot dorp was en in haar mogelijkheden beperkt werd door de stad Middelburg die jaloers was op de welvaart en bedrijvigheid op de rede, de voorhaven van Middelburg en Antwerpen
Op het panorama van Arnemuiden van 1550, een schilderstuk van Daniel van de Queeckborne treffen een groot aantal schepen aan die hun goederen als wijn, bouwmaterialen, zout enz laten overslaan op lichters , zodat de producten naar het achterland kunnen worden vervoerd.
Het meeste ruwe zout bleef in Arnemuiden, waarbij het na een ingewikkeld en kostbaar raffinageproces voor een deel omgetoverd werd tot het beroemde fijn zout of zout dat gebruikt werd om vlees , vis of boter te zouten. Bij de bereiding van kaas en boter was een bijzonder zacht soort zout nodig.
De Tachtig Jarige Oorlog was vooral in het begin een tijd van rampspoed voor Arnemuiden. Middelburg dat de Spaanse kant had gekozen, werd door het leger van Willem van Oranje belegerd, maar Arnemuiden koos evenals Veere en Vlissingen de zijde van de Prins die ons van de tirannie zou bevrijden. Wraakzuchtige soldaten van het Spaanse leger en ook spaansgezinde Middelburgers hebben in een orgie van geweld 400 mensen vermoord en nagenoeg alle huizen en zoutketen, de lijnbanen, het gasthuis en de schuttershoven verwoest of in brand gestoken. Pas 2 jaar later op 18 februari 1574 gaf Middelburg zich over aan de prins en kwam ook Arnemuiden in de macht van Willem van Oranje.
Willem van Oranje trok Arnemuiden op uit de diepte van ellende. Hij verhief Arnemuiden tot de rang van stad, verleende het een eigen bestuur en ontsloeg het van de ondergeschiktheid van Middelburg.
De stad zag er niet uit: maar gelukkig: verwoeste huizen werden langzamerhand voor een deel herbouwd dankzij het feit dat voor de teruggekeerde vluchtelingen en anderen een aantrekkelijke afbetalingsregeling werd ingesteld. Er werden fortificatiewerken aangelegd, die vanwege de kosten tamelijk primitief van aard waren: aarden wallen en palissades en een singel die de vijand nauwelijks hadden kunnen tegenhouden.
Slechts even duurde echter de bloei en de opleving als stad. Tussen 1580 en 1600 ging namelijk de verlanding van de rede van Arnemuiden zo snel dat de grote schepen ( de hulckschepen) de stad niet meer konden aandoen, zelfs al had je de beste loods aan boord.
De Nieuwe Haven die met grote moeite en hoge kosten werd aangelegd slibde nog sneller dicht dan er uitgedolven kon worden
Er kwam steeds meer gebrek aan werkgelegenheid. Het stadsbestuur kwam in grote geldnood. De straten, goten, bermen en vronen werden niet meer goed onderhouden, de dienders werden zwaar onderbetaald , functioneerden niet goed of namen ontslag. Als er een nieuwe diender werd aangenomen bleek deze zich meermalen te gedragen als een crimineel.
Het gevolg was dat het niet erg veilig was, vooral in de avond niet. Er was regelmatig sprake van messentrekkerij, openbare dronkenschap met vechten, vloeken en tieren.
Uit de “geabandonneerde “ (verlaten) huizen werd hout gebroken; beesten werden heimelijk ontvreemd “in de nacht en avondure”, dat betrof vooral varkens, hoenderen en eenden. Deze werden snel doorverkocht aan helers. Schippers vernielden nogal eens hoofden,rijswerken en “kleine staecke ofte thuyninghen” door met “ eenige staende zeylen aen te leggen”
Het was dus gevaarlijk om “lancx der straeten te gaen” …. “veele burgers jonge gesellen ende andere hen vervoorderen (wagen het) binnen dess stadt met boochkens ende andere gereetschap naer gevogelte te schieten, waerdeure niet alleenlyck de kercke in huer deck ende glasen grootel(ics) beschadigt ende ondichte gemaect wort/ maer oock in perickel (gevaar) sijn van met loot geschoten ende gequetst te worden ende dat daerinne metten eersten dient versien te worden”
Omdat er weinig privaten/gemakken in de stad waren of de afstand voor de dronkaards te groot was, werd de kleine boodschap tegen de muren/deuren of in portieken gedaan en de grote op straat. De oorzaak ligt hierin dat er een zo groot gebrek aan woonruimte was dat in veel huizen een secreet/ Toilet ontbrak. Het verhuren van kamers, vertrekken aan militairen en andere lieden die van buiten kwamen en logies of logement zochten was blijkbaar zo lucratief dat ruimte voor het “kleinste” kamertje er bij inschoot Sommige lieden kwamen op het onfrisse idee bouwsels op onbebouwd terrein op de zogenaamde stadsvronen op te richten om in deze dringende behoefte te voorzien. Tegen betaling kon je van deze gelegenheden gebruik maken Het was te voorzien dat dit geen goede oplossing was. Er kwamen diverse klachten binnen die het stadsbestuur noopten tot de ingrijpende maatregel dat al die “secreten” binnen 14 dagen afgebroken moesten worden. Gebeurde dat niet op tijd, dan moest behalve een boete van 20 schellingen; zeg maar nu 300 Euro, ook nog eens de kosten die de stad moest rekenen voor het afbreken en opruimen van de bouwsels betaald worden, Dat geschiedde bij publicatie op 3 mei 1580.
Om geluidoverlast tegen te gaan werd geordonneerd, dat de wielen van van de karren en wagens niet “beslegen” mochten zijn met “yseren ……op verbeurte van de zelve wielen.
Het is ook waarschijnlijk dat de straten of wegen verhard of onverhard door zulke wielen beschadigd werden. Veel wagens/ karren hadden geen wielen, maar sleden die door sle(e)mannen met trekdier bediend/getrokken werden.
Aan diefstal van stadseigendommen maakten soldatenvrouwen zich schuldig. Als hun echtgenoten of degene van wie zij bijzit was overgeplaatst werden en een andere standplaatskregen, namen zij rustig alle matrassen, dekens, bedden enz. mee die ze van de stad mochten gebruiken
De beste mensen trokken weg, ook vluchtelingen die vanaf 1585 , het jaar van de val van Antwerpen, naar het noorden trokken bleven, als ze Arnemuiden aanduiden, vaak slechts ter plekke en probeerden emplooi te zoeken in Middelburg of in het noorden: Leiden of Amsterdam.
Als er nieuwe mensen in Arnemuiden wilden gaan wonen, was dat vaak omdat ze elders niet welkom waren, hetzij dat ze niet in staat waren om in eigen onderhoud te voorzien, of dat het een stelletje ongeregeld betrof, waar de stad weinig plezier aan zou beleven.
De praktijk bewees jammer genoeg het laatste: er heerste grote armoede in de stad; velen hielden er een slechte belastingmoraal op na of konden de imposten niet opbrengen omdat ze gebrek aan inkomsten hadden.
Als voorbeeld uit het jaar 1601 noemen wij Willem Pietersz en zijn vrouw Maycken Symonsdr. Willem had in strijd met de ordonnantie van een wijnhandelaar uit Middelburg een “pijpe”wijn (450 liter) gekocht om uit te slijten. Toen hij betrapt werd en door het college van Wet en Raad op het matje geroepen werd “om Godt ende Iusticie om vergiffenis te bidden, weigerde hij. Integendeel: Hij schijnt “ onbehoorlyck gesproken ende gevloect” te hebben. Het college geeft hem nog een kans: op de eerstvolgende vergadering zal hij toch echt moeten verschijnen, anders zal hij door “iusticie criminelyck oft arbitralyck gecorrigeert” worden.
In plaats van dat hij vergiffenis vraagt aan het college, eist hij op hoge toon “ontslaeckinge” teruggave van het grote langwerpige vat met wijn.
Dat wordt natuurlijk geweigerd. De pijpe wijn zal blijven liggen op de plaats waar ze ligt, n.l. in de Stadskelder. Eerst moet hij gevolg geven aan het schriftelijk bevel van burgemeester Hartman Michielsz Coster en om vergiffenis smeken.
Willem Pietersz laat verder niets van zich horen, maar gaat wel zijn eigen gang. Hij doet een nieuwe voorraad Spaanse wijn op en tapt die uit aan wie maar wil. Stellig was men bij hem een stuk goedkoper uit omdat die wijn op illegale wijze in zijn bezit was gekomen, vanwege het feit dat hij niet als wijnsteker (verkoper in het klein) bekend stond. Eind september 1601 heeft hij die voorraad van twee pijpen (900 liter) in de kelder van zijn huis opgeslagen “ om wederom vuyt te slijten”
Jan Mertsz, bierwerker heeft Willem daarbij geholpen. Deze Jan bestond het om op brutale en leugenachtige wijze zijn “medemaets” wijs te maken van “ den excijsenaer last ende consent gehadt te hebben” om die hoeveelheid wijn de kelder van het huis van Willem Pietersz binnen te dragen.
Jan Mertsz, die gezworen bierwercker was, werd voorlopig “van zijn Officie gesuspendeert” (geschorst). Aan diens maats werd voor deze keer vergiffenis geschonken, omdat zij bedrogen waren. De bierwerckers moeten de illegaal gestoken wijn terugbrengen naar de plaats waar ze vandaan gekomen is. Willem Pietersz wordt onmiddellijk ontboden door het college van Wet en Raad en men eist van hem verklaring van wat hem bezield heeft om in strijd met de verordeningen onbevoegd als wijnsteker in Arnemuiden op te treden.
Voor de zoveelste keer weigert hij aan het schriftelijk bevel van de burgemeester gehoor te geven. Integendeel: hij zal doorgaan met zijn praktijken. Burgemeester Hartman Michielsz neemt in overleg met de Heren van Wet en Raad het besluit om ook de nieuwe voorraad wijn verbeurd te verklaren en hem ook te verbieden “ van gheen poortersneringhe meer te moghen doen’ Dat betekent dat hem de gelegenheid wordt ontnomen om in de stad Arnemuiden in het levensonderhoud van hem en zijn gezin te voorzien.
Voor de tweede maal komen de bierwerckers naar het huis van Willem Pietersz. Zij hebben de opdracht de wijn uit de kelder te halen en int “Werckhuys” te brengen. Willem Pietersz en zijn “huysvrouwe” krijgen een werkverbod opgelegd. Daaruit blijkt dat deze vrouw niet zomaar huisvrouw was, maar met Willem een zakelijke relatie had, waardoor beiden illegaal bezig waren. Ze moet ook duidelijkheid geven over de huwelijkse voorwaarden tussen “haeren man ende haer gemaect”
De bierwerckers die een poging doen om het huis/kelder van Willem Pietersz binnen te dringen, constateren tot hun grote schrik dat dit niet op vreedzame wijze mogelijk is. Willem gebruikt grof geweld en de bierwerckers druipen af. Ze doen verslag aan het college. Onmiddellijk wordt de baljuw Symon Romboutsz door de Heren van Wet en Raad ontboden. Deze weigert en komt niet. De baljuw is niet in staat te komen omdat hij ernstig ziek is en te zwak om zijn functie op dat moment uit te oefenen.
Het college besluit de burgemeesters de volgende morgen vroeg de baljuw de resolutie “ aen te segghen” en indien de baljuw nogmaals weigeren zal, dat de burgerij met assistentie en geleid door de magistraat, Willem Pietersz uit zijn huis zal halen en in de gevangenis in verzekerde bewaring stellen.
Het is wel merkwaardig dat de Heren van Wet en Raad zo reageren t.a.v. de baljuw. Wisten ze niet dat deze werkelijk ernstig ziek was? Zo ziek dat hij op 25 januari 1602 is overleden? Wel was het gebruikelijk dat bij ziekte e.d. de baljuw voor een vervangende officier/ stadhouder diende te zorgen.
In de maand november 1601 wordt Gerrit Herpertsz “ Wijn cooper tot Middeburch” in de gelegenheid gesteld de pijpe wijn die nog steeds in de Stadskelder ligt, op te halen. Deze heeft de wijn aan Willem Pietersz verkocht, die echter nog steeds niet betaald heeft. Deze Gerrit Herpertsz had kunnen weten dat er een luchtje aan deze zaak zat en dat Willem Pietersz er illegale praktijken op na hield. Daarom krijgt hij die wijn pas terug, als hij aan de Armen van de stad vijf schellingen schenkt en de onkosten die met het uitdragen en vervoeren van de wijn gemoeid zijn, voor zijn rekening neemt.
Wat Willem Pietersz betreft: het schijnt dat deze in mei van het volgende jaar, dus in 1602, al zo lang in de gevangenis zit dat de nieuwe baljuw eindelijk van hem verlost wil zijn en hem wil laten gevangen zetten in de Mortier tussen Arnemuiden en Middelburg.
Er was sprake van veel gevallen van ernstige en minder ernstige vormen van criminaliteit
Een bloedig treffen tussen de oudste burgemeester en de tollenaar
Op 18 april 1609 werd door de oudste burgemeester, Claes Zael doude, het college van Wet ene Raad “tussen licht en donker” bijeengeroepen om verslag te doen van het feit dat hij zojuist, toen het nog licht was, door de tollenaar Adrien Adriaensz Coster in de buurt van het bolwerk bij het geschut dicht bij het tolhuis, na scherpe woordenwisselingen en grove scheldwoorden, hard in het gezicht was geslagen, tot bloedens toe. De burgemeester kon zich niet goed verdedigen, omdat de hoogzwangere vrouw van de tollenaar tussenbeide kwam, waardoor de burgemeester in hoge mate in zijn bewegingen belemmerd werd. Ten einde raad probeerde hij met de poortsleutel die hij bij zich had, de twee van zich af te houden. Daarop liep de tollenaar naar het tolhuis om rapieren te halen. Toen deze met 2 “ontblote” rapieren kwam aanzetten, zocht de burgervader een goed heenkomen en liet het college daarop meteen bijeenroepen.Het college van Wet en Raad heeft daarop meteen de tollenaar in verzekerde bewaring genomen. De tollenaar was al eens veroordeeld tot “ballinckschap” na een proces dat vroeger tegen hem aangespannen was. Nu dreigde een “vernyeuwinghe van ballinckschap” waarvan hij de burgemeester in het bijzonder en het college in het algemeen de schuld gaf. Hij maakte zich daar buitengewoon kwaad over.
Het bloedig treffen stond niet op zichzelf. Er was meer aan de hand. Er werden in de jaen 1609 en 1610 bijna dagelijks illegale vergaderingen gehouden in het Tolhuis, gericht tegen de zittende magistraat. Deze wilde een accoord met de stad Middelburg sluiten met de bedoeling Arnemuiden door deze stad te laten annexeren. Arnemuiden was volgens het stadsbestuur niet meer in staat zelfstandig te regeren, vanwege de torenhoge schulden Daar was deze illegale vergadering die zich als “tegenregering” ging gedragen fel tegen en riepen iedereen op tot muiterij en oproer: het zittende collegie de baljuw werden beschuldigd van fraude, zakkenvullerij, corruptie en meinedig gedrag.
De Gecommitteerde Raden van Zeeland gingen zich er mee bemoeien. Deze waren zeer verwonderd dat de zittende regering deze wantoestanden zo lang had laten voortbestaan
Ze hadden toch, ondanks de machteloze situatie waarin ze verkeedren aan de Statan hulp moeten vragen. Deze vorm van muiterij was een slecht voorbeeld voor andere steden en plaatsen van Zeeland.
Omdat de zaken al zo lang liepen en ook het zittende stadsbestuur boter op zijn hoofd had en niet vrij te pleiten was van het voeren van een slecht beleid vooral op financieel gebied, werd door de Raden te kennen gegeven: strenge straffen zijn hier niet op hun plaats.
De schuldigen moesten in het openbaar schuldbelijdenis doen en werden veroordeeld tot het betalen van de gemaakte kosten. Alleen werd er een uitzondering gemaakt voor “de enorme offensie" (zware belediging) door de tollenaar van de burgemeester. Tegen hem werd door de baljuw een proces aangespannen.
Vooral in de tijd van de aanleg van de fortificaties en waterstaatkundige werken, zoals “de Nieuwe Haven” kwam veel onguur volk richting Arnemuiden: bedelaars, vagebonden en landlopers. Paarden, koeien, schapen, lammeren en varkens raakten op drift; werden vaak gestolen en geslacht. Men drong boomgaarden binnen om vruchten te stelen. Het graan op de velden werd vertrapt en knollen en andere veldvruchten werden gestolen.
Er werden zware straffen opgelegd en hoge boetes opgelegd. Als je betrapt werd op het gebruik van wapens, werd je veroordeeld tot de dood “met de coorde” en dus opgehangen.
De jeugd binnen en buiten de stad wonend, wordt meermalen brutaal, ongebonden en losbandig genoemd Die gedragen zich als stuurloze zotten zeer luidruchtig bij avond, nacht en ontij op onze straten en wegen. Vooral zaterdagsnachts lopen ze langs onze straten te razen en tieren en gedragen zich hinderlijk tegenover de voorbijgangers. Ze ontzien zich niet vernielingen aan te brenegen zelfs op zondag die toch een geheiligde (afgezonderde) dag I s en bedoeld om “Chrislelijke godsdienstpligten te onderhouden”
De baljuws waren echter niet altijd voor hun taak berekend en niet altijd onbesproken van gedrag. Sommige van hen hadden het elders zo bont gemaakt, dat ze omdat de grond te heet onder hun voeten was geworden met stille trom waren vertrokken en elders weer opdoken: zoals ook in Arnemuiden We nemen 1 baljuw tot voorbeeld, Christoffel Spierinck die n.b. een zoon van Jan Spierinck was. Hij treedt in 1619 niet op als zijn broers Jacob en Adriaen Spierinck zich misdragen door een burger Gillis Cabeliau te schoppen en te slaan en proberen met een mes te steken. Ook Jeronimus de schilder wordt met een ponjaard verwond.
Nog erger was dat hij niet optrad tegen Sacharias Jansz en Isack de Haen, die in het Huis De Dobbele Busse Spaanse kwartjes geslagen geperst ofte geschroefd hebben. Zij hielden zich bezig met valsemunterij, wat een heel ernstig delict was.
Het stadsbestuur wist van deze zaak al een hele tijd af en gaf de baljuw opdracht deze lieden te arresteren. Deze weigerde verscheidene malen, met gebruik van allerlei uitvluchten.
Tenslotte gingen de Gecommitteerde Raden van Zeeland zich ermee bemoeien. De baljuw werd door hen verdacht dat hij zich had laten omkopen of zelfs medeplichtig was. Dat ontkende hij: hij had niet kunnen optreden omdat hij niet kon beschikken over een diender bovendien was hij erg jong en onervaren.
Het is niet duidelijk hoe de afloop van deze zaak is geweest Christoffel Spierinck is in ieder geval niet uit zijn ambt gezet. Pas 6 jaar later werd Barthelemeus Cannoije zijn opvolger.
Onderwijs
Spanning tussen Kerk en Stad
De heersende kerk, de Gereformeerde Kerk genoemd, heeft de overheden krachtig gestimuleerd dat er volksonderwijs kwam voor de grote massa om deze te verheffen uit de onwetendheid, ongeregeldheid en losbandigheid. De vakken lezen en godsdienstonderwijs werden als zeer belangrijk aangemerkt. Iedereen moest kunnen lezen: niet alleen de welgestelden, maar ook de armen, mannen, maar ook vrouwen, om te begrijpen wat er tijdens de kerkdiensten gebeurde, maar vooral om Gods Heilig Woord te kunnen lezen en de Psalmen in de berijming van Petrus Datheen te kunnen zingen. Het was hard nodig om de “jonghe jeucht” degelijk godsdiensttonderwijs te geven uitgaande van de “gereformeerde religie” Veel ouders van kinderen waren rooms-katholiek gebleven en hadden geen bijbel in huis daarom moesten de schoolmeesters deze opvoedende taak op zich nemen.
Het is niet gelukt om iedereen te leren lezen. Er waren niet genoeg “gereformeerde’ schoolmeesters. Ook de kwaliteit van de schoolmeesters liet in het begin veel te wensen over.
De school bestond meestal uit 1 vertrek en de kinderen van alle leeftijden zaten door elkaar op bankjes bij het lezen en aan tafels bij het schrijven. Er was geen leerplicht: de ouders konden de kinderen, wat in de zomer vaak gebeurde, thuis houden
Klassikaal onderwijs was onder deze omstandigheden niet goed mogelijk. Een ondermeester of oudere leerlingen hielpen de jongere. De meester had het druk met overhoren en met de orde bewaren. De kleine kinderen leerden de letters van het alfabet, de gebeden en antwoorden op eenvoudige vragen over Bijbel en catechismus, Het duurde jaren voor de kinderen begrijpende konden lezen. Schrijven leerde je pas als je acht of 9 jaar was. Naats het grote ABC-boek was de Heidelbergse catechismus het meest gebruikte boek op de scholen.
De zondagmiddagdienst in de kerk was aan de catechismus gewijd: de vragen van de betreffende zondag werden dan door de predikant verklaard en de knapste kinderen moesten deze vragen voor de kansel kunnen beantwoorden.
In Arnemuiden was dat ook het geval. Alleen was de kerkenraad en in het bijzonder Ds. Joos van Laren over een punt ontevreden: de kwaliteit van het Catechismusonderwijs op de Latijnse school. Dat onderwijs werd gegeven door Mr. Hubrecht van der Venne, de rector. Deze zou zich niets aantrekken van “sommige” artikelen vastgesteld door de Synode van de Haag van 1586. De magistraat ontkent dat dit het geval was, want er zijn geen klachten binnengekomen. Mr . Joos van Laren schijnt in woede ontstoken de leden van de Magistraat “ ruineerders van de Kercke Christi” genoemd te hebben, omdat deze de “ware” leer niet verdedigd zouden hebben. Er werd zelfs beweerd dat Mr. Joos “onordentelijcke” (onbetamelijke) woorden gesproken zou hebben. Dat werd door de tweede predikant Mr. Godefridus Zuerbach en de ouderlingen Pieter Symonsz en Jacob Jansz ontkend: zij zouden die woorden pertinent niet gehoord hebben.
De kerkenraad en ook de beide predikanten slaagden er niet in de magistraat zo ver te krijgen dat ze Hubrecht van der Venne zouden ontslaan. Integendeel, op 23 april 1587 werd deze herbenoemd voor de periode van 5 jaar. Hij moest : den Christelicke Catechismus” onderwijzen aan de kinderen van de ouders die dat wensten. De andere kinderen moest hij onderricht geven “ in de vreese ende kennisse Godes mitsgaders in de thien geboden, tgeloove (de 12 Artikelen) ende voorts Cristelycke gebeden”
Hij mocht de kinderen geen onderricht geven dat in strijd was met de “Christelycke Gereformeerde religie en met de gebruiken “der Kerck alhier soude moghen strecken”
Hijzelf of de ondermeester moest de kinderen die de begeerte hadden om naar de kerk te gaan, begeleiden naar de Zondagse erediensten en voorkomen dat het gedrag van de kinderen tijdens de diensten storend zou zijn.
Zondagsheiliging
De zondag gold als een bijzondere dag, maar aanvankelijk de Sabbats- of Zondagsheiliging alleen tijdens de predikatie.
Het is verboden Zondags te zitten drinken en ongeregeld gedrag te vertonen, terwijl “ men het Woordt Gods is sprekende tot groote misachtinge en versmadenisse des Gebedts ende Woord Gods van Godswege schuldich wesende daerinne te remedieren (verbetering aan te brengen) en voorsien zoveele moegelick is”
Dat gold voor de tijd van 9 tot 11 uur (tijdens de predikatie; daarvan waren de vreemdelingen uitgezonderd die als gasten weinig of geen beperking ondervinden en dezelfde service genoten als op werkdagen.
De winkels moesten gesloten zijn tijdens de predikatie; alleen vreemdelingen werden als ze daarom verzochten voorzien van spijs en drank; de herbergiers ende tappers mochten de gehele zondag de reizigers van hun natje en droogje voorzien.
Pas na 1621 onder invloed van de Nadere Reformatie ( Willem Teellinck was daarvan de representant ), werd de Zondagsheiliging - viering in Zeeland strenger met verbod van handel, winkelnering en allerlei vormen van ontspanning zoals dans, kaatsen en balspelen..
In Middelburg werden in verband hiermede soms de poorten gesloten.
De benoeming van Armmeesters of diakenen
Mr. Joos van Laren had groot verschil van mening over de benoeming van de armmeesters of diakenen. Het stadsbestuur eigende zich het recht toe af te wijken van de nominatie van de kerkenraad en de benoeming van deze ambtsdragers in eigen hand te houden. Sommige vroegere bestuurders van de stad, als Jan de Leeu en Heyndrik Baertscheerder , koesterden zo’n wrok tegenover ds. Van Laren dat ze deze in dronken toestand uitscholden voor “oproerder ende muitmaecker”, omdat hij het gezag van de stadsbestuur op deze wijze zou ondermijnen. Zowel Jan de Leeu als Hendrick Baertscheerder werden afgehouden van het Nachtmaal. Een van de gevolgen van deze censuur was, dat het jongste kind van Baertscheerder voorlopig niet gedoopt kon worden, totdat schuld beleden en verzoening tot stand was gebracht.
Begin 1611 wordt door de 2 predikanten van Arnemuiden , Rijckelem en Miggrode, het ontslag van schoolmeester Jan de Lange geeist Deze verkondigt zeer vreemde ketterijen en is in het bezit van een ketters boek, geschreven door Arent Beerentsz. Op dit verzoek gaat de magistraat in en na overleg met de kerkenraad en nadat schoolmeester Jan uitvoerig verhoord is, wordt hem verboden verder “schole te houden”
Gelet op het voorgaande verhaal hoeft men niet verwonderd te zijn over het feit dat de predikanten en de kerkenraad heel wat leden van de kerk onder censuur hebben moeten stellen en van het Avondmaal hebben afgehouden. De gangbare normen en waarden werden in Arnemuiden niet of nauwelijks nageleefd of in ere gehouden. Ook magistraten lieten zich meestal niet gezeggen als ze door de predikanten op hun gedrag en functioneren werden aangesproken.
Dirck van Delen
Dirck van Delen , die landelijk bekendheid genoot als een getalenteerd schilder , heeft daarvan natuurlijk niet genoeg kunnen profiteren om daarvan te kunnen leven en heeft als bestuurder (burgemeester/schepen enz.) binnen de magistraat en ook als boekhouder van de Armen en als licentmeester gepoogd zijn inkomsten behoorlijk te laten toenemen. Hij had stellig voldoende kwaliteiten als boekhouder om zich onmisbaar te maken en werd gesteund door familieleden en vrienden uit de heersende en gewezen regenten, waarbij hij er misschien op rekende dat hij zich onregelmatigheden op financieel zou kunnen permitteren, omdat hij op dat gebied koning een-oog was in het land der blinden. Als licentmmeester is hij ook niet onbesproken van gedrag; hij wordt door Jan de Sanger “de Controleur op het Licent alhier ervan beschuldigd dat hij “een Landsdief” was. Deze wist echt wel wat hij zei, want hij stond er met zijn neus bovenop.
Zelfoverschatting wordt iemand tenslotte noodlottig omdat er altijd mensen zijn die even slim of waakzaam zijn of net iets meer.
Ds. Abraham van de Velde kon als dienaar van het Goddelijke Woord niet anders dan eisen dan dat Dirck van Delen als Regeerder “uijtte Regeringhe ende Magistraet alhier” verwijderd zal moeten worden: dus afgezet. Hij sprak daarop alle bestuurders gezamenlijk of particulier aan.
Daar kwam niets van: ook toen was de praktijk dat politici, als ze hun handen vuil maakten, de hand boven het hoofd werd gehouden. Daarbij speelde een grote rol het feit dat bijna geen enkele regent/bestuurder kon dulden dat een predikant vanaf de preekstoel of elders in het openbaar bedrog, fraude of andere malversaties van hun stand aan de kaak stelde.
In de Republiek van de Verenigde Nederlanden was de “Staat” sterker dan de Kerk en ook in Arnemuiden was de Stad wat de macht betreft de predekanten en de Kerkenraad de baas.
De grote Loterij
De grote loterij van Arnemuiden van 1611 bracht ook een grote spanning te weeg tussen de Magistraat en de Kerkenraad van de Gereformeerde Kerk. De stad had toestemming van de gecommitteerde Raden van Zeeland gekregen voor het organiseren van een grote loterij. Dat was eigenlijk al sinds het jaar 1605 verboden door de Staten. Dat was een gevolg van het grote verzet van de Orthodoxe predikanten vooral in Zeeland. Die loterijen hadden dan wel een goed doel voor ogen. Het was echter bijzonder kwalijk dat in hoge mate de hebzucht van de mens werd opgewekt en er volop gelegenheid werd gegeven aan de speel-en goklust.
Met name Middelburg verzette zich heftig tegen het opzetten van de loterij van Arnemuiden.
Ondanks ruzie en onenigheid zagen de Staten van Zeeland echter geen andere mogelijkheid dan aan Arnemuiden toestemming te geven. Waarschijnlijk hebben ze dat uit mededogen gedaan. Ze wisten dat Arnemuiden als stad financieel geen kant opkon en zeker niet in staat was uit eigen middelen een Gasthuis te laten bouwen. Dat was het doel, waar ook de kerkenraad en de predikanten achter stonden. De magistraat verborg met als dekmantel het goede doel haar snode plan om met de opbrengst van de loterij de bodem van de schatkist die totaal leeg was enigszins te bedekken. Dat ging op een heel geraffineerde manier. De stad liet rentebrieven opstellen tot een waarde van 2613 pond (de opbrengst in geld). Deze rentebrieven werden in handen gesteld van de gasthuismeesters. Het geld vloeide naar de schatkist en eigenlijk hadden de gasthuismeesters waardeloze papieren in handen. De stad was namelijk reeds zo goed als failliet. Het kapitaal: de opbrengst van de Loterij verdween in een bodemloze put en van uitbetaling van rente (penning 16 : 6%) is natuurlijk niets gekomen.
De kerkenraad van de Gereformeerde Kerk stuurde op 8 mei 1619 een deputatie naar de vergadering van Wet en Raad met het verzoek dat de opbrengst van de Loterij aan het Gasthuis -- het oorspronkelijke doel -- ten goede zou komen. De leden van Wet en Raad gingen daar tegen in en beweerden dat dit een politieke en niet een kerkelijke zaak was.
Met andere woorden: daar hebt U als kerkenraad niets over te vertellen. De stad mag met het geld doen wat zij wil. Wel werd er nieuwe onderzoek gedaan naar het functioneren van de loterijcommissie meer dan 7 jaar geleden. Maar dat was een doekje voor het bloeden, het onderzoek leverde weinig op.
Zo zouden niet alle uitgaven verantwoord zijn geweest. De commissie verklaarde dat uit het feit dat de aandelen die door de collecteurs waren geaccepteerd als betaalmiddel voor het grootste deel niet verzilverd hadden kunnen worden. De Magistraat nam blijkbaar genoegen met deze verklaring en stelde vast dat zowel de loten in geld als met aandelen betaald naar behoren waren verantwoord.
Er kwam dan wel geen Gasthuis. Toch bleven er Gasthuismeesters aangesteld. Deze kregen tot taak de nog niet verzilverde aandelen in te vorderen. Daar zijn zij ten dele toch nog in geslaagd. In het jaar 1624, als er voor de bankroete stad een financiele regeling wordt getroffen, is er sprake van een schuld van 6108 pond van de stad aan het Gasthuis. Het bedrag dat zou overschieten na verzilvering van nog verkoopbare aandelen moest in de eerste plaats de armen van Arnemuiden ten goede komen.
De verhouding tussen Kerk en Staat was ernstig vertroebeld door financieel wanbeleid en willekeurige beslissingen. Het stadsbestuur had de bijna onvergefelijke wandaad gepleegd om de opbrengst van een loterij met een liefdadig doel voor eigen doeleinden te gebruiken.
Bovendien was die beslissing in strijd met het octrooi dat de Staten van Zeeland aan de stad hadden verleend. Het feit dat de grote opbrengst van de loterij , dooe de stad “ingepikt” meteen verdween in een bodemloze put, sloeg in als een bom.. Men zag heel duidelijk dat niemand er ooit een penning van zou terugzien.
De Nieuwe Haven (1590)
Vooral in de tijd van de aanleg van de fortificaties en waterstaatkundige werken, zoals “de Nieuwe Haven” kwam veel onguur volk richting Arnemuiden: bedelaars, vagebonden en landlopers. Paarden, koeien,schapen , lammeren en varkens raakten op drift; werden vaak gestolen en geslacht. Men drong boomgaarden binnen om vruchten te stelen. Het graan op de velden werd vertrapt en knollen en andere veldvruchten werden gestolen.
De bevolking verlangde omstreeks 1590 terug naar de tijd dat Arnemuiden een grote bloei beleefde en er sprake was van grote bedrijvigheid . Dat was omstreeks 1530 in hoge mate het geval geweest, tot groot verdriet van de stad Middelburg. Deze stad was bevreesd dat Arnemuiden zou uitgroeien tot een economisch sterke plaats en zo zelfstandig zou worden dat het zich zou kunnen ontworstelen aan de onderhorigheid aan Middelburg.
Gelukkig kwam op 22 augustus 1531 keizer Karel te hulp: hij velde een vonnis dat voor Arnemuiden van groot balang was; er werd een einde gemaakt aan de al jaren durende twist tussen Middelburg en het zich snel ontwikkelende Arnemuiden.
Middelburg bleef wel het recht behouden belastingen te Arnemuiden te mogen heffen, omdat de plaats nog steeds tot de jurisdictie (het rechtsgebied) van deze stad behoorde.
Ter compensatie werd aan Arnemuiden toegestaan op de dijk lakens en “boldavits “ (zeilen) te verkopen. Ook schrijnwerk, boter, scheepsbeschuit, gezouten vlees, smidswerk, roet (vet), kaarsen en dergelijke mochten aan de man gebracht worden. De kinderen van poorters. Beëdigde burgers, mochten vrij in elk ambacht zijn. Ook werd toegestaan dat er een droogstoof werd gebouwd voor het drogen van touwen en kabels, die ter plaatse werden gemaakt.
De Arnemuidenaars verwierven het recht om huizen te bouwen of verbouwen.
Verder werd toegestaan dat zij als ondernemers actief waren in de overslag van handelswaar op andere schepen (vaak lichters). Van groot belang voor de economische ontwikkeling van Arnemuiden was het feit dat daar niet meer belasting behoefde te worden betaald dan in Middelburg en dat de amabachten van Middelburg en Arnemuiden “egaal” en gelijkwaardig zijn. Toegevoegd werd een nadere bepaling over de droogstoof en de brouwerij.
De keizer staat daarbij toe dat er klein bier mag worden gebrouwen in de brouwerij die zij “van oudst gehadt hebben op de voorss. Plaetse van Arnemuyden mits betalende dezelve rechten en assisen dyemen betaelt binnen der steede van Middelburg“.
Ook staat de keizer toe dat er een droog-/teerstoof gebouwd en onderhouden wordt om te drogen/teren de “cabelen “en touwen die in Arnemuiden gemaakt worden en dat de opbrengsten daarvan zullen dienen tot onderhoud/reparatie van de kerk.
Uit groot verlangen om de “oude tijden van wel vaart“ te laten herleven, projecteerde men die haven aan de oostkant van de stad : vlak bij het Oosteinde, een plaats die, dacht men , evenals vroeger ,voor handelsschepen gemakkelijk te bereiken zou zijn.
Men heeft echter slechts enkele jaren van deze nieuwe haven kunnen genieten. In zeer korte tijd is ze volkomen dichtgeslibd. De haven werd op den duur een polder, die eerst Oostpolder, maar later Dokpolder werd genoemd.
De vroegere begraafplaats, gelegen aan de Clasinastraat, lag midden in de polder die ontstond na het dichtslibben van de vroegere “nyeuwe “haven.
Als gelukkig gevolg van het recente Project Clasinastraat hebben archeologen opgravingen gedaan, waaruit blijkt dat de schepen niet alleen kwamen om handel te drijven of de lading te doen overslaan op lichters, maar dat ze ook regelmatig gerepareerd, gebreeuwd en gekalefaterd werden. Misschien wilde men ook van de kanonnen , die in de bodem gevonden zijn, af, omdat deze niet gerepareerd of slechts met moeite en hoge kosten omgesmolten konden worden omdat ze van ijzer waren ?
Er waren verder geruime tijd voor 1550 koopmanshuizen, winkels,werkplaatsen, herbergen, taveernes en andere logementen te vinden, niet alleen op het Oosteinde, maar in heel Arnemuiden in de periode voordat de 80-jarige Oorlog aan de bedrijvigheid een einde maakte. Deze en ook andere woningen hadden diepe kelders, om bederfelijke waren en dranken als wijn en bier koel te bewaren. De rondleid(st)ers van het Museum van Arnemuiden kunnen in de Langstraat een opgegraven exemplaar aan u laten zien.
Verder hielden veel “varende luyden” hier langer of korter verblijf. Stellig behalve schippers, zeelieden en kooplieden ook bedevaartsgangers of mensen die het avontuur zochten.
P.J.Feij
Een kleine stad met een dramatische geschiedenis
- Details
- P.J. Feij
- Categorie: Achtergrondinfo