Arneklanken: September 2000
In Arneklanken van juni jl. werd aandacht besteed aan de opening van het nieuwe Oudheidkundig Museum in het pand Langstraat 28. Velen bezochten de open dag, ook om het eeuwenoude keldergewelf te bezichtigen, mogelijk daterend uit de 15e eeuw.
De Langstraat en Westdijkstraat vormen de vroegere zeedijk van Walcheren (de "Oostdijck van Middelburgh"). De allereerste bebouwing van "de oostdijk" geschiedde in de 15e eeuw. De Veerse apotheker en kroniekschrijver Jan Reygersbergh (1510-1591) schrijft in z’n in 1551 verschenen "Cronyck van Zeelandt" over Arnemuiden in de jaren 1438-1462: "Ende sichtent heeft men begonnen te timmeren en metsen seeckere huysen op den Oostdijck van Middelburgh, daer mettentijdt veel huysen aanghetimmert sijn ende een schoon Cappelle. Ende is also allengskens een schoon dorp gheworden als men sien mach ’t welck nu nieu Aremuyen is, daer groote neeringhe is". Het is dus zeer goed mogelijk dat het keldergewelf in het nieuwe museum dateert uit de eerste bebouwingsperiode van de oostdijk.
Zo werden in 1985 onder het gesloopte pand Westdijkstraat 5-7 ook voorwerpen gevonden vanaf de 13e eeuw o.a. een lepeltje uit 1227, munten uit de 13e eeuw en een in 1472 geslagen penning van Philips de Goede. En bij de sloop van de oude huisjes op de hoek Marktstraat/ Langstraat/Zuidwal in 1992 werden ook eeuwenoude vondsten gedaan.
Ter gelegenheid van de opening van het nieuwe museum wil ik enkele artikelen wijden aan de vroegste geschiedenis van Arnemuiden. In dit eerste artikel zal het vooral gaan over wat er bekend is over het eerste Arnemuiden en over het begin van Arnemuiden "op den Oostdijck".
In nevelen gehuld
Over het eerste Arnemuiden is zeer weinig bekend. Het ontstaan is in dichte nevelen gehuld.
Maar dit geldt voor het gehéle eiland Walcheren en ook voor Middelburg. Kaarten van vóór 1100 bestaan er niet. Uit het eerste tiental eeuwen van onze jaartelling zijn zo goed als geen schriftelijke mededelingen over wat hier in deze streken is geschied, bewaard gebleven. Het oudste archiefstuk dateert van 1189 (over de stichting van een parochiekerk te Hoogelande). Wat de geschreven bronnen betreft moeten we het hebben van mededelingen van oude kroniekschrijvers. Opmerkelijk is overigens dat in 1975 in het uitbreidingsplan "Brakenburg" vele honderden scherven en enkele voorwerpen werden gevonden van een bewoning uit de ijzertijd, de periode van 400-200 vóór Christus. Hier kan slechts naar gegist worden.
Ook uit later eeuwen zijn verscheidene zaken in dichte nevelsluiers gehuld. Zo blijft het gissen wanneer het eerste Arnemuiden is ontstaan en waar het precies lag (de ene geschiedschrijver meent dicht bij Mortiere en de andere dicht bij het huidige Nieuwland). Ook zijn de historieschrijvers niet duidelijk over de vraag of er nu wel of niet een tweede Arnemuiden heeft bestaan nabij het slot Te Mortiere. En een nog grotere vraag blijft of het eerste Arnemuiden nu wel of niet een bloeiende Hanzestad is geweest; de ene historieschrijver zegt van wel en de andere van niet. Ook zal het wel altijd onzeker blijven of het voornemen van Graaf Floris de Vijfde om bij (oud) Arnemuiden een stad te stichten wel of niet is doorgegaan.
Wat bekend is over het eerste Arnemuiden
De vanouds belangrijke stad Middelburg stond door de bochtige Arne (wellicht ontstaan door een diepe geul) in verbinding met de brede waterplas, de Lemmel, ten oosten van Walcheren. Het eerste Arnemuiden lag aan de zuidzijde van de monding van de Arne, dus nu aan de overzijde van het kanaal in meer westelijke richting. Aannemelijk is dat het is ontstaan door de bouw van een nederzetting aan de monding van de Arne. Een andere theorie is dat het is ontstaan nabij de "muydt", de sterkte, het slot Te Mortiere, strategisch gelegen aan de mond van het vaarwater naar Middelburg, de Arne. Naar mijn mening is er meer te zeggen voor het eerste, omdat het slot later is gebouwd (1272) dan de eerste aanduiding over Arnemuiden (1223). De allereerste vermelding over Arnemuiden komen we tegen in een oorkonde van 15 juni 1223. Daarin wordt gerept over een zekere "Remerus de Arnemuda".
Een tweede vermelding die uit de grijze nevelsluiers oplicht is dat de bekende Graaf van Holland en Zeeland, Floris de Vijfde (1256-1296), en zijn neef Floris van Henegouwen ten westen van het eerste Arnemuiden het sterke slot Te Mortiere hebben laten bouwen.
Een derde aanwijzing is dat in 1273 "het dorpken van Arnemuiden" verheven werd op de naam (in het bezit gesteld werd) van Anthonie Pieterszoon, ambachtsheer van die plaats.
Een vierde aanknopingspunt is een brief van Hertog Jan van Lotharingen en Brabant, geschre-ven op Sint Nicolaasavond van het jaar 1288. Volgens de kroniekschrijver M.Z. van Boxhorn verklaart hij daarin, ter Bede (op verzoek) van Graaf Floris de Vijfde, zijn bloedverwant, tolvrijheid in al zijn landen te geven aan de twee steden die Floris de Vijfde voorgenomen had te stichten, de ene te Brijdorp in het eiland Schouwen en de andere te Arnemuiden.
Een volgende vermelding komt van de geschiedschrijver Melis Stoke (ca. 1260-1305). Hij beschrijft in zijn rijmkroniek de tocht van Willem van Oostervant, de zoon van de Hollandse Graaf Jan II, naar Vlaanderen in 1302: "Ende voer met enen sconen here. Van Arnemuden over dat Mere. Tote in Vlaendren, met sconen scaren. Als si binnen den Vloere waren, Mochte men sien vele maste". In de nabijheid van het eerste Arnemuiden werd deze Willem van Oostervant in 1303 door de Vlamingen verslagen. Volgens een akte van de dag na Pasen 1323 verkocht Graaf Willem III (van Henegouwen) (1304-1337), een van de opvolgers van Floris de Vijfde, aan Ridder Gillis Boudinsz, Heer van Arnemuiden, al het grafelijk bezit ter grootte van 655 ge-meten, dat hij te Arnemuiden aan de zuidzijde van de Arne bezat. Bij die verkoop was ook het kasteel Te Mortiere inbegrepen. De oorzaak van deze verkoop was vermoedelijk de onveilige ligging ten opzichte van het water. En uit 1325 is nog te melden dat dezelfde Graaf Willem III op 27 november 1325 een kapellerie te Zierikzee sticht "voor de zielen zijner voorouderen, voor zijn ziele en voor de zielen van hen die in de gevechten te Veere, Arnemuiden en Zierikzee verslagen bleven". Overigens waagde z’n kleinzoon, Graaf Willem V (1345-1389), in 1351, in het begin van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, in de nabijheid van het eerste Arnemuiden een zeeslag tegen zijn moeder, Vrouw Margaretha, de weduwe van Keizer Lodewijk van Beieren, die ongelukkig voor hem uitviel.
En, om niet meer te noemen, op 30 september 1398 verleende Ridder Albrecht, Heer van Arne-muiden, aan de Graaf ‘zijn Huis te Arnemuiden, aan de zuidzijde van de haven, met het neder-hof, alzoo groot en alzoo klein, als boven de uiterste gracht begrepen is, om dit van de Graaf weder als onversterfelijk erfleen te ontvangen, benevens het vrije van 250 gemeten ambacht, in de parochie van Arnemuiden, naast de gemeten welke hij tot dien tijd vrij gehouden heeft’.
Bloei van het eerste Arnemuiden
De kroniekschrijver Professor Marcus Zueris van Boxhorn (1612-1653) vermeldt dat omtrent het jaar 1368 de handel en zeevaart van de Zeeuwen en in het bijzonder van Middelburg en Zierikzee op Denemarken en Noorwegen aanzienlijk toenamen. Bij die gelegenheid zouden Middelburg, Zierikzee en Arnemuiden "als Hanzesteden" met de overige steden van dat verbond in het jaar 1370 een verdrag met Woldemar, Koning van Denemarken, hebben aangegaan, waarbij een eind aan de toenmaals bestaande oorlog werd gemaakt. Volgens Boxhorn was (het eerste) Arnemuiden in die tijd "een schoon, neeringryk en welbevaaren Dorp of Stedeken, veel meer bloeiende in koopvaart en handel dan Middelburg".
De historieschrijver A.J. van der Aa vermeldt in zijn "Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden" dat Arnemuiden destijds, en zelfs nog een eeuw later, een grote en neringrijke koopstad was, aan wier inwoners Haquin, Koning van Noorwegen, in het jaar 1370 vele bijzondere privileges ter bevordering van hun zeevaart op Noorwegen verleende, hun alles kwijtscheldende wat zij tot die tijd toe tegen hem mochten misdaan hebben, nemende hen in zijn bescherming en al zijn havens voor hen openende en daar, mits betalende de gewone tol, hun koophandel te drijven. In de daarover bestaande brieven wordt Arnemuiden, naast Zierikzee en Middelburg, onder de Zeeuwse steden genoemd. Arnemuiden was, volgens Van der Aa, in die tijd veel meer bloeiende in zeevaart en koophandel dan Middelburg. Door de uitmuntende rede konden de zwaarst geladen schepen aan haar hoofden af- en aanvaren, waar door velen die zich met scheepvaart en koophandel geneerden zich daar vestigden. Volgens Van der Aa werd de stad hierdoor zo welvarend, dat zij in het begin van de 15e eeuw onder de voornaamste koopsteden van Europa werd geteld, hetgeen er voor zorgde dat ze in 1418 in het Hanzeverbond werd opgenomen.
Het kasteel Te Mortiere nabij het eerste Arnemuiden
Het kasteel lag dus aan de mond van de Arne. Waar het slot Te Mortiere gelegen heeft is vrij duidelijk aan te geven. Enige jaren terug zijn restanten van dit kasteel gevonden. Op dit kasteel zetelden de Heren van Arnemuiden. De Ridders van het geslacht van Arnemuiden behoorden tot de hoogste Zeeuwse adel, te vergelijken met de Heren van Borssele.
In 1272 liet Floris van Henegouwen te Arnemuiden het kasteel bouwen. Hij had daarvoor gronden gekocht van de ambachtsheer Anthonie Pieterszone. Na een ruzie tussen deze Floris van Henegouwen met zijn neef, Graaf Floris de Vijfde, werd door een scheidsgerecht in 1281 een uitspraak gedaan en bepaald dat het kasteel van Arnemuiden zou toevallen aan Graaf Floris de Vijfde. Wellicht was dit, omdat door de uitspraak in dit geschil zijn grondgebied vrij omvangrijk werd, de aanleiding voor Floris de Vijfde om de bloei van Arnemuiden zoveel mogelijk te stimuleren en hier een stad te stichten. Ter bescherming van zijn belangen beschikte hij er immers over het kasteel Te Mortiere. De kroniekschrijver Melis Stoke rijmde hierover in 1289:"De Mortiere was tien stonden. Ghespiset ende gemannet wel".
Toen Middelburg in 1290 door de Vlamingen werd belegerd wist het kasteel Te Mortiere een aanval van de Vlamingen te weerstaan. Wellicht heeft dit kasteel een rol van betekenis gespeeld in de hiervoor aangehaalde oorlog tussen Willem van Oostervant en de Vlamingen.
In 1323 verkocht Graaf Willem III, een van de opvolgers van Floris de Vijfde, zoals reeds vermeld, al zijn grafelijk bezit te Arnemuiden aan Heer Gillis van Arnemuiden. Bij de verkoop was het kasteel Te Mortiere inbegrepen.
In de 14e en 15e eeuw komen we diverse keren telgen uit het geslacht van de ridders van Arnemuiden tegen. Zo was de kasteelheer van het door hem in 1353 te Sint Laurens gebouwde slot Poppenburch (of Popkensburg), Ridder Claas van Borsselen, indertijd de machtigste edelman van Walcheren, getrouwd met Vrouwe Marie van Arnemuyden. En rond 1419 treffen we een zekere Heer Albrecht van Arnemuiden aan. Samen met Willem van Heenvliet en Lieven Waddinszoon gaven zij in 1419 ten noordwesten van het uiterste Nieuwland de opgewassen gorzen of gronden uit.
Vermoedelijk hebben de Heren van Arnemuiden op het kasteel Te Mortiere gewoond tot 1438. Sommige schrijvers vermelden dat in dat jaar de toenmalige Heer Gillis van Arnemuiden het slot ter beschikking stelde als klooster van de Reguliere kanunniken. Heer Gillis overleed in datzelfde jaar en werd begraven in de kapel van oud Arnemuiden. Met hem stierf het geslacht van Arnemuiden in mannelijke lijn uit. Z’n dochter, Maria van Arnemuiden, die in 1436 trouwde met Anseau de Hamal, Heer van Transegnies, bracht het ambacht in het geslacht van de Transegnies. Uit de Stadsrekening van Middelburg van 1478 blijkt dat er in dat jaar nog kosten werden besteed aan het herstel van een dijkdoorbraak "ten Regulieren", dus bij het kasteel Te Mortiere. In het begin van de 16e eeuw is het kasteel, hetzij door afbraak of door watergeweld, uit het landschap verdwenen.
Het klooster in het eerste Arnemuiden
In 1438 vergunde Ridder Gillis, Heer van Arnemuiden, aan de monnikenorde van de Regu-lieren van Steyn bij Gouda om in (het eerste) Arnemuiden een klooster te stichten. Dit klooster zou de naam Sepulcrum Domini dragen. Maar een jaar na oprichting werd het klooster al met algehele ondergang bedreigd door grondbraken en buitendijken van land. Het werd afgebroken en bij Mortiere, in de kloosterparochie van Middelburg, opnieuw gesticht. Van 1440 dateert een akte, waarbij de Abt Petrus de Dam van het Sint Maria klooster te Middelburg en de cureit Egidius Johanneszoon, op verzoek van Hendrik, Heer van Veere, op zekere voorwaarden "aan de prior en het klooster van de Reguliere kannunniken Sepulcrum Domini te Aernemuden vergunnen om in den Haeyman, in de parochie der Kloosterkerk, (dus nabij Mortiere) een (ander) klooster met kerk, altaren en begraafplaats te stichten".
Volgens dr. R.C.H. Römer in zijn "Geschiedkundig overzicht van de kloosters en abdijen van Holland en Zeeland" heette dat klooster "het Huis van het Heilige Graf" en werd het door Reguliere kannunniken bewoond. Zes jaar na de stichting door Heer Gillis van Arnemuiden in 1438 nam het onder de conventen van het Kapittel van Sion reeds zijn plaats in. Römer meldt ook dat Heer Gillis van Arnemuiden "het hoochghelycken begaefde van landen ende erven". Er zijn historieschrijvers die menen dat het klooster uitweek in het kasteel Te Mortiere.
Maar ook op de nieuwe plek was het niet veilig. Vanwege de menigvuldige grondbraken in de Arnedijken werd het in 1462 door de Heer van Veere, Hendrik van Borssele, bekend staand als weldoener van verscheidene kloosters, naar Vrouwenpolder overgeplaatst.
Het is niet bekend waarin de goederen en inkomsten van het klooster bestaan hebben of hoe groot het getal van de monniken geweest is. Volgens de Veerse historieschrijver Jacob Ermerins in zijn "Eenige Zeeuwsche oudheden" blijkt uit oorspronkelijke archiefstukken dat het klooster te Vrouwenpolder bestond in de jaren 1474 en 1483. De monniken zullen, volgens Ermerins, "een deel van hun bestaan gevonden hebben in het schrijven, binden en beschilderen van boeken, dewijl de drukkonst, ofschoon bekend, echter zo niet algemeen genoeg geoefend werd, om kerken, scholen en de geleerden van de benodigde boeken terstond te voorzien". De plaats waar het klooster gestaan heeft is volgens Ermerins het eigendom geworden van de heer Samuël Coninck, broer van de toenmalige baljuw van Veere, die het voor zijn lustplaats hield. Als in 1710 het reisgezelschap van ds. Mattheus Gargon in "De Walcherse Arcadia" te Vrouwenpolder (in den Lieven Vrouwen Polder) een gesprek aanknoopt met de daar wonende heer Coning vertelt deze: "…de grond is hier omtrent zeer vruchtbaar en heeft vanouds vele menschen herwaarts doen komen, maar in mijn hof vind ik hier en daar nog grondslagen en oude muuren, zo men zegt, en ik meine van een oud Klooster, dat hier om de grondbraakselen en dijkstortingen van Arnemuiden versterkt en opgebouwd is".
Het eerste Arnemuiden vergaan.
Geweldige vloeden teisterden in de vroege eeuwen van haar bestaan soms het Zeeuwse gewest. Bij de stormvloed van 1014 stegen de golven volgens oude kroniekschrijvers "tot de wolken". Van de vloed van 1170 wordt er gezegd dat de golven niet alleen over de dijken maar zelfs over de duinen kwamen. Bij de Sint Aagtenvloed van 1288 overstroomde, volgens de overlevering, geheel Zeeland behalve het eiland Wolfaartsdijk en Walcheren. En, volgens de kroniekschrijver Reygersbergh, bij de vloed op Sint Katherinedag van 1304 had het volk op Walcheren wegens de zware lasten als gevolg van de overstromingen schier niet meer de moed om de strijd tegen deze machtige vijand aan te binden en voort te zetten. Reygersbergh vermeldt in zijn kroniek dat in 1324 door de vele grondbraken tussen Vlissingen en Arnemuiden "veel buten ghedyckt werd bij oud Armuyen" en in 1352 dat veel land buitengedijkt werd omtrent Welzinge en oud Arnemuiden. Ook in 1377 was er een grote stormvloed. Bij de Sint Elisabethsvloed van 19 november1404 liep het gehele eiland gevaar; er werd toen een gat geslagen in de Arnedijk beoosten de Galg. Enige jaren later, in 1408, sloeg er door een dijkval opnieuw een groot gat in de dijk bezuiden Arnemuiden "waardoor ’t land in vreeze was van in te breken" en de gemeente bij klokgelui te hulp geroepen werd (om een nooddijk, een "vingerling", te maken). In 1437 braken door de watervloed op Walcheren op meer dan 30 plaatsen de dijken door. Dit betekende feitelijk de ondergang van het eerste Arnemuiden.
Kort na de stichting van het klooster van de Reguliere monniken in 1438 nam het eerste Arnemuiden zodanig door grondbraken af, dat, volgens de kroniekschrijver Reygersbergh, "men dickwijls wat most buitendijken ende ’t volck gingh met der woone innewaerts omtrent ’t dorp ofte Hijje van den Mortiere". Ik heb de indruk dat een deel van de inwoners zich terug trok rond het slot Te Mortiere en een ander deel, voornamelijk de kooplieden en neringdoenden, zich op de oostdijk ten noorden van de Arne vestigde.
Reygersbergh vermeldt dat op de 27e september 1477, "doe die dijcken braken ende ingingen" de Cosmas en Damianusvloed in enige uren vernielde wat in tal van jaren met grote moeite en ontzaglijke kosten aan zinksteen en rijshout tot stand gebracht was. Volgens hem werden als gevolg van deze vloed aan de oostkust van Walcheren en bij Arnemuiden veel kleine polders buitengedijkt. Het was vooral deze vloed die de genadeslag betekende voor het eerste Arnemuiden. In deze tijd moest oud Arnemuiden door de talrijke grondbraken als verloren worden beschouwd. Het ontstaan van al deze grondbraken en dijkvallen werd veroorzaakt doordat de Lemmel door het opwassen van het Arnemuiderzand meer en meer in noordweste-lijke richting werd gedrongen . De totale oppervlakte van de ambachtsheerlijkheid van het eerste Arnemuiden bedroeg in 1331 nog 650 gemeten en 112 roeden; in 1463 was dit verminderd tot nog slechts 133 gemeten en 154 roeden, dus 517 gemeten waren verloren gegaan. Het aantal gemeten dat in de loop van de jaren 1331 tot 1405 verloren ging is bekend: in 1331 2 gemeten, in 1332-1340 4, in 1357 23, in 1361 21, in 1366 48, in 1370 10, in 1380 4, in 1386 7 en in 1401-1405 67 gemeten. Aangenomen mag worden dat het eerste Arnemuiden na 1462 geheel is ontruimd. Steeds meer geraakte het in verval en omstreeks het midden van de 16e eeuw werd het gewoonlijk "Het Oude Gat" genoemd.
De stichting van het huidige Arnemuiden op de Oostdyck.
Het omslagpunt van de verplaatsing van Arnemuiden naar de oostdijk moet worden gezocht tussen 1438 en 1462. In 1463 was de oppervlakte van het eerste Arnemuiden immers teruggelopen van 650 gemeten tot nog maar 133 gemeten. In 1462 werd het klooster verplaatst naar Vrouwenpolder. Volgens de "Tegenwoordige Staat van Zeeland" moeten de eerste beginselen van het nieuwe Arnemuiden tot het jaar 1438 worden teruggebracht. Vermoedelijk hebben zich al vanaf dat jaar inwoners van het eerste Arnemuiden gevestigd op de zogenaamde oostdijk. Ook Van der Aa in zijn "Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden" meldt dat men "het tegenwoordige Arnemuiden in het jaar 1438 begon te bouwen op de dijk van Middelburg, ter plaats genaamd Oosthoek, in de parchochie van Nieuwerkerke, op 23 gemeten grond". En de secretaris van de stad Veere, Jacob Ermerins, vermeldt in zijn "Zeeuwse Oudheden": "Het nieuwe Arnemuiden is na het jaar 1438 aangelegd. Dit is zeker dat men in dat jaar ijverig bezig is geweest met de opbouw en het stichten van het tegenwoordige Arnemuiden als niet onduidelijk is af te nemen uit de volgende post in de Stadsrekening van Veere van 1438: "Gevaceert ’t Ernemuide met Loys de la Rue en de Jan van Polle omme den nywen havendijck te besteden ende het bestek te maken van den dijcke ende van den nywer sluus die de haven up houden souden; item oick om de straten af te steken ende was dit den iiie van junio".
Nieuw Arnemuiden verloor door de verplaatsing de vorige nering, scheepvaart en koophandel niet. Want nauwelijks was het gesticht of het begon door de menigte van de van rondom toevloeiende inwoners zeer volkrijk te worden, zodat het reeds in het jaar 1462 tot een aanmerkelijk dorp was aangegroeid, hetgeen "door zijn verplaatsinge zijne oude Neering, Scheepvaart en Koophandel geensins verloor". Vooral ná 1462 begonnen de bewoners op de Oosthoek (zo was het vlek in die tijd bekend) in het ambacht Nieuwerkerke te bouwen.
"Ende sichtent", meldt de in 1551 verschenen "Cronycke van Zeelandt" van Jan Reygersbergh, "heeft men begonnen te timmeren en metsen seeckere huysen op den Oostdijck van Middelburgh, daer mettertijdt veel huyzen aanghetimmert sijn ende een schoon Cappelle ende is alsoo allengskens een schoon dorp gheworden als men sien mach ’t welck nu nieu Aremuyden is, daer groote neeringhe is". Volgens Reygersbergh brandde de plaats op de 10e maart 1481 volledig af. Doch het werd spoedig weer herbouwd en de koophandel nam, door de zonderlinge bekwaamheid van de rede, daar zodanig toe, dat die van Middelburg, voor verloop van hun eigen nering en inwoners vrezend, besloten zich van de eigendom van die plaats meester te maken. Dit gelukte ook in 1493.
Maar de kroniekschrijver Boxhorn schrijft: "Dit alles kon egter hun welvaart niet hinderen, wegens het groot vertier van alle noodige Waaren, bij Kooplieden, Schippers en Bootsgezellen gebruikt; wordende de Haven met alle getyden voorzien met of ontlast van geheele Vlooten, komende van of gaande naar alle gewesten. Dus kwamen er in het jaar 1496, met de Spaansche Princesse Johanna, Bruid van hertog Filips van Oostenrijk, op eenmaal honderdvijfendertig Schepen ter Reede".
Bebouwing en kerk te Arnemuiden.
Gelijk al na 1462 werden er veel huizen getimmerd en gemetseld en was er grote nering. Aangenomen mag dan ook worden dat de latere Westdijkstraat en Langstraat al aan het einde van de 15e eeuw bebouwd werden. Wat er ook aan verbouw en nieuwbouw in later eeuwen gebeurde, de fundamenten zullen veelal nog uit het einde van de 15e eeuw dateren. Opmerkelijk is ook dat volgens de kroniekschrijver Reygersbergh al aan het einde van de 15e eeuw een fraaie kapel in nieuw Arnemuiden op de oostdijk is gesticht. Op de 9e mei 1505 werd de eerste steen gelegd van een nieuwe kapel op Arnemuiden op den Oostdijk. Deze was aan Sint Maarten gewijd en stond bekend als "de kapel beneden den dijk". Hieruit is af te leiden dat dit op de plaats van het huidige kerkgebouw is geweest, beneden de vroegere Oostdijk (de huidige Langstraat) op de latere Markt. De "kapel beneden den dijk" of de Sint Maartenskapel werd in 1545 de hoofdkerk van Arnemuiden. De kerk in Nieuwerkerke, tot dan toe de hoofdkerk van nieuw Arnemuiden, werd toen gedeeltelijk afgebroken, terwijl de laatste muren met de toren ten behoeve van de zee- en versterkingswerken van Arnemuiden in 1591 en 1594 werden weggeruimd.
Reacties
Met vriendelijke groet,
C.J. Schouw
RSS lijst met reacties op dit artikel