Arneklanken: September 2002
Inleiding
Arnemuiden heeft niet veel monumenten uit haar “gouden eeuw” geërfd!
Wat er nog is proberen de besturen van het Oudheidkundig Museum, de Historische Vereniging en het W.O.P zoveel mogelijk te bewaren en in stand te houden. Een zeer oud “monument” was de grafzerk uit het jaar 1495, die in februari 2001 van onder de kerkvloer tevoorschijn kwam.
Toch is er nòg een uniek monument, de eeuwen door, bewaard gebleven. Op een onopvallende plaats en aan het oog onttrokken. Het is “de groote oude clocke” uit het jaar 1518. Van haar kan met een variant op het lied van de klokke Roeland uit Gent wel gezegd worden: “Boven Arnemuyden rijst. Eenzaam en grijs. De clocke Jhesus, toonbeeld uit ’t verleden”.
Nog steeds laat deze bijna vijfhonderd jaar oude klok, op Oudejaarsavond en bij begrafenissen, zijn sombere klanken over Arnemuiden beieren. Het is bijna onvoorstelbaar dat deze zelfde klok dit ook deed in de glorietijd van Arnemuiden (de 16e eeuw), in de rooms-katholieke periode, tijdens de Reformatie, de beeldenstorm, de Tachtigjarige Oorlog, tijdens de (17e) Gouden Eeuw, in de 18e eeuw van patriotten en prinsgezinden, de 19e eeuw van de doorbraak op industrieel gebied, in de 20e eeuw van onze grootouders. Wat een historie verenigt “de groote oude clocke” van Arnemuiden in zich. Evenzeer geldt dit voor het klokkenspel. Hoewel het carillon weliswaar van mindere ouderdom is (o.a. 9 klokken van 1553/1554 en 7 van 1583), blijkt uit het boek “Luidklokken en beiaarden in Nederland” van F. Timmermans dat het niettemin het op één na oudste carillon van Nederland is. Op de geschiedenis van de beroemde klok van Arnemuiden,“de groote oude clocke”, en het eeuwen-oude carillon wil ik in een tweetal artikelen ingaan. Het lied “Als de klok van Arnemuiden” krijgt, als we de indrukwekkende historie van de grote klok en het carillon op ons in laten werken, een nòg welluidender betekenis.
Eenzaam en grijs, een eeuwenoud monument
“De groote oude clocke” vertelt zijn levensloop zelf. Het in 1518 aangebrachte randschrift op de klok geeft in oude Duitse letters zijn levensverhaal kort weer. Sober en sonoor klinkt het:
Jhesus is mijnen name.
Mijn gheluyt sij Gode bequame.
Alsoo verre men mij horen sal.
Wilt God bewaren overal.
Peter Waghevens goot my in ’t jaar MCCCCCXVIII
Vanaf de bouw in 1505 had de Sint Maartenskerk aanvankelijk een houten toren. Ik heb de indruk dat deze oude luidklok uit het jaar 1518 al in deze houten toren heeft gehangen. Zekerheid hierover geeft het oud archief van de stad Middelburg, waaronder Arnemuiden toen viel, niet. Wel blijkt uit archiefgegevensdat de Sint Maartenskerk vóór het aanbrengen van het carillon in 1583 al een klok bezat. Want op 7 november 1581 bepaalde het Stadsbestuur dat de klok kon worden geluid bij begrafenissen. Ongetwijfeld is dit “de groote oude clocke” geweest.
Opmerkelijk is dat de Stadsrekening van Middelburg van 1517/1518 vermeldt dat Pieter Wageveijns £ 16.13.4 kreeg “over dat hij aangenomen had voor de stad te maken een groote luyerclock, wegende 1200 pond of daaromtrent met den voorslag daartoe dienende”.
Het klokkenspel aangekocht
Door de geweldige storm in de nacht van de 7e maart 1582 stortte de voorgevel van de kruiskerk in. De in 1564/1565 nieuwgebouwde toren was zo geschonden dat hij moest worden afgebroken. Het Stadsbestuur besloot tot de bouw van een nieuwe toren op de kruiskerk. In april 1582 werd Meester Jan Boogaert naar Brugge gestuurd “om daer zoe veel steens, te weten brycken, tot behouff van der kercke te coopen als den oorboor aldaer wesen sal”. Op de 23e mei 1582 werd de nieuwe toren aan Jacob Joosen aanbesteed.
Kort daarop kwam de pensionaris van Arnemuiden, mr. Heijndrick Zonnius, in contact met de koopman Aarnout van Thuijl uit Antwerpen. Bij de “reductie van Mechelen” (bedoeld zal zijn de verovering van Mechelen door de Spanjaarden in 1572 en tijdens de godsdienstige troebelen daarna) was de Antwerpse koopman Van Thuijl in het bezit gekomen van het uurwerk met kleine klokken, die tot voorslag gediend hadden van het nonnenklooster Roosendale te Walem, even ten noorden van de stad Mechelen. Het carillon voor de abdijtoren van dit klooster werd in de jaren 1554-1557 gegoten door de beroemde Vlaamse klokkengieter Peter van der Ghein te Mechelen. Het klooster zou in 1580 verwoest zijn. Mr. Zonnius zag kans om dit carillon (“een horologie met een accoort van clocken”) van Van Thuijl te kopen voor £ 75 benevens 50 gulden voor een marktstuk. Het door hem gesloten contract bevindt zich nog in het oud archief van Arnemuiden.
Ook in het oud archief bevindt zich een brief van 12 augustus 1582 van de schout van Mechelen, Albert de Fraisne. Hierin schrijft De Fraisne in antwoord op een brief van het Stadsbestuur van Arnemuiden dat ”ten tijde der reductie in zijn handen zijn gesteld 13 of 14 kleine klokken, gediend hebbende tot het voorslag van het uurwerk op het klooster Roosendale, waarvan het uurwerk voor schuld gekomen was aan Arnoult van Thuijl, koopman te Antwerpen”.
Vermoedelijk stond koopman Van Thuijl nog in het krijt bij de schout van Mechelen. Want een week later, op de 20e augustus 1582, schrijft het Arnemuidse stadsbestuur aan De Fraisne “dat ze aan koopman Van Thuijl niets zullen betalen voor het uurwerk met 14 of 15 klokken dat zij van hem gekocht hebben, voor en aleer Van Thuijl met De Fraisne heeft afgerekend en dat De Fraisne dus geen zwarigheid moet uit de klokken laten volgen”.
Weer een week later, de 27e augustus 1582, wordt een contract gesloten tussen het Stadsbestuurvan Arnemuiden en Jan Ingelsz., horloge- of klokkenmaker te Mechelen. Daarin wordt overeengekomen dat Ingelsz. voor het uurwerk en het klokkenspel, door Van Thuijl aan die van Arnemuiden verkocht, zal maken en leveren “200 gevysde noten (pinnen voor de speeltrommel of schroefnoten voor het speelwerk), vier ijzeren handen voor wijzers en vier raderen om de wijzers te doen draaien, mitsga-ders alle hamers, klepels en ijzerwerk om de klokken te doen gaan, te doen slaan, te spelen en baye-ren (luiden), voor een som van 125 gulden Brabantse munt, mitsgaders binnen Arnemuiden den montkost voor zich en een knecht zo lang hij daar werkzaam moest wezen”. Bovendien zou voor rekening van de stad blijven het ijzerwerk om de hamers en klepels te trekken en benevens al het houtwerk. Voor buitengewone werkzaamheden wordt in de stadsrekening van 1582 verantwoord een bedrag van £ 33.3.4. Op 3 september 1582 wordt de eerste termijn voor het uurwerk en de klokken betaald.In januari 1583 komt de Mechelse klokkenmaker Jan Ingelsz. naar Arnemuiden om de klokken op de toren te installeren. Het gaat hier om één klok van 1553, acht klokken van 1554, één van 1556 en één van 1573, alle elf gegoten door Peter van der Gheyn.
De uitbreiding van het carillon in 1583
Een jaar na aankoop, volgens een archiefstuk van 13 juli 1583, dient de eerste “clockspeelder” van de Sint Maartenskerk, Louis Baston, een verzoek in bij het stadsbestuur om “’t accoort van de elff clocken tot 17 of 18 clocken te doen gieten ende te laten maecken en dat de burgemeesters daarin de beste ende bequaamste middelen ramen zullen om tselve metten aldereersten gedaen en gevoorderd te worden”.
Het gevolg is dat het Stadsbestuur bij de beroemde Pieter van der Gheyn te Mechelen klokken laat gieten tot een gewicht van 4674 pond. De stad kreeg daarvoor negen nieuwe klokken. Van 25 augustus 1583 dateert de afrekening van de Arnemuidse klokkenspeler Louis Baston met de klokkengieter Van der Gheyn uit Mechelen. Daaruit blijkt dat Baston in de waag te Mechelen ontving 9 klokken, wegende 4713 ponden, waarvoor zes gulden per 100 pond voor het vergieten moest worden betaald. Ik vond aangetekend dat Pieter van der Gheyn hiervoor een aantal klokken van zijn in 1561 overleden vader Pieter van der Gheyn hergoot. Het stadsbestuur leverde daarvoor aan Van der Gheyn 4674 ponden metaal. Ik heb niet kunnen achterhalen waaruit dat metaal bestond. Maar ik veronderstel dat het hier een aantal niet gebruikte klokken uit de aankoop van het carillon uit het klooster Roosendale, die destijds door vader Van der Gheyn gegoten waren, betreft. Immers bij de aankoop van het carillon in 1582 is sprake van 14 of 15 klokken, terwijl er maar 11 klokken in de toren werden gehangen.
De van het klooster van Roosendale bij Mechelen afkomstige elf klokken werden in 1583 dus uitgebreid met negen nieuwe klokken tot een klokkenspel van in totaal 20 klokken. Samen met “de groote oude clocke” kwam het klokkenspel daarmee op 21 klokken. Vier klokken van het carillon dragen de naam “Maria”, één de naam “Anna”, één de naam “Christina” en één de naam “Jhesus”. De overige klokken hebben geen naam maar vermelden alleen het jaar waarin en door wie ze zijn gegoten. Hiermee verkreeg de kruiskerk haar beroemde carillon, dat nu al 420 jaar lang met een enkele onderbreking in de toren hangt.
De grote oude klok van 1518 mag blijven!
Uit het notulenboek blijkt dat de Arnemuidse “timmerluyden” op 23 augustus 1583 adviseren zowel de oude als de nieuwe klokken “behouden te laten blijven”. Wel vinden ze het noodzakelijk om “de thoren te stiven (te verstevigen)”. Op de 25e augustus 1583 besluit het Stadsbestuur, dat men “de thoren stiven sal volgens tpatroon van de stivinge daaraan bij `timmerluyden gemaekt ende dat voorts de nieuwe clocken gehangen zullen worden daerse tot meerder stivinghe van den thoren gevouchlickst ende bequamelickst hangen zullen”. En verder besluit het Stadsbestuur: “Mitsgaders dat de voorseide oude clocke alhier noch 8 of 14 dagen gehouden zal worden tot dat de grootste nyeuwe clocke gehangen ende tgeluijt daarvan gehoort sal wesen”.
En gelukkig, op 30 augustus 1583 besluit het Stadsbestuur dat “de groote oude clocke” mag blijven!
Het notulenboek maakt melding van deze historische gebeurtenis met de volgende woorden: “Naer dien de grootste nyeuwe clocke van taccoord gehangen zijnde tegens de groote oude clocke en daer tegen van ‘tgeluijtshalve geconserneert (beoordeeld op de kwaliteit van de klank) ende die groote oude beter van geluijde dan de nyeuwe bevonden is geweest”, zo wordt besloten, “de oude clocke mede te houden daerse tbest ende bequamelijckst dienen zal”. En zo mag de “groote oude clocke” Jhesus van 1518 in Arnemuiden blijven en hangt deze nu, 420 jaar later, nog steeds in de donkere klokkekamer van de toren. De “groote oude clocke” met de naam Jhesus van 1518 diende voortaan als brandklok. De andere grote klok met de naam Maria fungeerde vanaf nu vooral “om de ingezetenen tot de godsdienst te nodigen”. Het randschrift van deze klok vermeldt: “Maria, van Peter van der Gheyn geghoten MCCCCCLXXXIII” (1583).
De horlogemaker van Delft te hulp geroepen en het gevolg
Nu hing echter het klokkenspel er wel, maar het mechanisme bleek niet deugdelijk te zijn. Daarom werdop 26 februari 1589 besloten de horlogemaker Jan Dirckzoon Coop uit Delft opdracht te geven tot “het maken van een nieuwe speeltrommel (of speelrad), hamers, veeren, etc. om al de klokken in het voorslag te doen spelen”. Het ijzerwerk had een gewicht van 5892 pond. Hiervoor is in de Stadsrekening van 1589 een uitgaaf opgenomen van 1767 gulden + meerwerk voor 385 gulden.
Na de verkoop van het carillon in 1885 deed deze speeltrommel van horlogemaker Coop geen dienst meer. In 1900 werd voor “de oude ijzeren trommel van het carillon” door een opkoper 25 gulden geboden. Het gemeentebestuur ging hier niet op in. Maar in 1904 werd de historische speeltrommel verkocht aan de smid J.L. Buijs op de hoek Markt/Langstraat.
De kontakten met de Delftenaar Coop hadden een opmerkelijk gevolg. Want tegelijk werd in februari 1589 besloten dat “alsnog het ijzer- en raderwerk gemaakt zal worden, dat de getijen van twater met hare brekende kwartieren aangeeft, alzoo wij dat mondeling met elkander verhandeld hebben”. Hiermee verkreeg Arnemuiden haar unieke historische getijdenklok, die nu al ruim 400 jaar in de toren is aangebracht. Op de getijdenklok wil ik een volgende keer nader ingaan.