Een spannend verhaal uit de tijd van admiraal de Ruijter
Het verhaal gaat over een jonge zeeman van 17 jaar die met de rest van de bemanning gevangengenomen wordt door Barbarijse zeerovers. Van hem wordt bekend dat hij in een smerig gevang in Algiers is opgesloten. Er is een mogelijkheid dat hij door het betalen van een losprijs vrij kan komen en weer bij zijn moeder terug kan keren.
De losprijs is zo hoog dat zij een beroep doet op de overheid om haar (financieel) te hulp te komen. Haar zoon voer op een Vlissings schip, daarom richt zij zich tot de stedelijke overheid van Vlissingen. Aangezien de jongen afkomstig is uit Arnemuiden, wordt uiteindelijk het bestuur van Arnemuiden ingeschakeld. Deze stad denkt er niet over de losprijs van de jonge opgesloten zeeman voor haar rekening te nemen.
Dat was niet alleen in de 17e eeuw ongebruikelijk, ook in onze tijd komt het slechts sporadisch voor dat een overheid daartoe overgaat. Het zou er stellig toe leiden dat de kapers nog meer zeelieden zouden vangen om op deze wijze op een gemakkelijke manier aan extra inkomsten te komen.
Er werd van de kant van de familie aanvankelijk wel een beroep b.v. op de Staten-Generaal gedaan, omdat de reders onmogelijk de bedragen van hoge losgelden konden opbrengen. De Staten-Generaal meenden echter dat zij niet voor deze kosten verantwoordelijk konden worden gesteld.
De diverse oorlogen vormden al een dermate hoge last dat men kreeg te maken met torenhoge schulden. Het was verder onmogelijk de belastingdruk nog meer op te voeren
Een oplossing was natuurlijk wel om gevangenen uit te wisselen. Maar in dit geval schijnt dat niet van toepassing te zijn geweest. Laten wij verder het verhaal volgen om te zien welke oplossing er gevonden is:
Een hachelijk avontuur van een Arnemuidse jongen van 17 jaar in het jaar 1678
Het zal je maar gebeuren! Je bent net als scheepsmaatje in dienst genomen door de Vlissingse schipper Joris de Coster, mag het zeegat uit en vaart op het schip de “St.Joris“ met bestemming Suriname.
De reis verloopt aanvankelijk voorspoedig. Mogelijk dacht het scheepsmaatje met de naam Cornelis Fockeel, meermalen aan de lotgevallen van Michiel Adriaensz de Ruijter, die als hoogbootsmanjongen begonnen was, en geeindigd als de beroemdste admiraal van de Republiek der 7 Verenigde Nederlanden. Diens faam van onoverwinnelijkheid was tot in alle hoeken van de toenmaals bekende wereld doorgedrongen en zelfs zijn doodsvijand Lodewijk XIV sprak lovende woorden over hem. Jammer genoeg was er een einde gekomen aan het leven van deze beroemde zeeheld, nu nog maar nauwelijks 2 jaar geleden bij Syracuse tijdens de strijd tegen de Franse vloot.
Jammer genoeg kwam er ook een plotseling eind aan de vaart met bestemming Suriname.
Iedereen aan boord van het schip wist dat dit een reis vol gevaren was, ondanks het feit dat zojuist de vrede van Nijmegen gesloten was, en wij niet meer in oorlog waren met Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen.
Het wemelde in die tijd van kapers in de nabijheid van de routes die vrachtvaarders volgden naar hun bestemming vooral in het Caribische gebied. De bemanning de St Joris hoopte en bad ? dat het schip niet opgemerkt zou worden door de Barbarijse zeerovers die erg actief in deze regio waren en weinig eerbied hadden voor het leven van hun slachtoffers.
Zij hoopten tevergeefs. De uitkijk schreeuwde dat hij een of meer schepen zag aankomen die stellig met kapers waren bemand. Het is waarschijnlijk dat de schipper heeft besloten geen tegenstand te bieden en een gevecht aan te gaan. Het zou een kansloos gevecht worden en na afloop was je er zeker van dat je een kopje kleiner werd gemaakt of je voeten gespoeld werden.
Het schip de St. Joris werd genomen op 7 november 1678.
Wij zijn niet te weten gekomen hoe het met de bemanning van de St. Joris is afgelopen.
We weten wel dat Cornelis Fockeel het leven heeft behouden. Echter: wat voor leven !
Hij is van vrije jongen slaaf geworden en “opgebracht tot Algiers alwaer alsnogh is sittende”
Wij kennen dit verhaal omdat hij of via bemiddeling op een of andere wijze kans heeft gezien om contact met zijn moeder Anna van Dort, die waarschijnlijk weduwe was, te leggen.
Hebben de kapers mededogen gehad omdat Cornelis Fockeel nog zo jong was en zijn moeder weduwe was ?. Of wisten zij dat ze een betrekkelijk hoog losgeld voor deze jongen zouden kunnen vragen omdat die eigenlijk nog maar een kind was?
Moeder Anna heeft het goed aangepakt. Zij heeft een smeekschrift doen uitgaan naar de Edelachtbare Heren Baljuw, Burgemeesters, Schepenen en Raden van de stad Vlissingen.
Haar zoon Cornelis had aangemonsterd op een schip van een Vlissingse reder.
Zij geeft aan dat zij als moeder heel verdrietig is dat haar (enige?) zoon in deze situatie is terechtgekomen. Welke situatie was dat? Hij zit in ieder geval in de gevangenis, en is nog niet verkocht als slaaf of nog erger:doet dienst als roeier, vastgeketend, op de galeien.
N.B. Galeislaven was meestal een kort leven beschoren.
Het is zaak dat het gevraagde losgeld, zo spoedig mogelijk bij elkaar wordt gebracht.
Het leven in het gevang te Algiers was ellendig te noemen. Het eten was van slechte kwaliteit; met veel personen zat je in primitief hol opgesloten, waar het wemelde van ratten en ander ongedierte. De kans op een dodelijke ziekte was levensgroot: ook vermoord worden door bewakers of medegevangenen behoorde tot de mogelijkheden.
Moeder Anna kreeg gelukkig geen nul op haar rekest. Maar aangezien zij en haar zoon geboortig waren binnen de stad Arnemuiden, werden de Burgemeesters, Schepenen en Raden van deze stad voor het karretje gespannen.
Zij kreeg toestemming om met een “ boeckje sonder busse “ dus met een intekenlijst rond te gaan. Het stadsbestuur beval deze “collecte” van harte aan.
Anna van Dort mocht dus geen geld aannemen, maar zou na haar rondgang door de stad deze intekenlijst moeten overhandigen aan de Commissarissen die door het stadsbestuur waren aangesteld “ bij welcke de geteijkende penningen sullen werden ingesamelt”
Die Commissarissen zouden er zorg voor moeten dragen dat “de ingesamelde penningen tot bevorderinge van desselfs vrijheijt behooren sullen werden geemployeert”
De bovenstaande resolutie werd op schrift gesteld door de secretaris en ondertekend.
Het stuk werd gezegeld met het stadszegel op 25 september 1680.
Het heeft meer dan 2 jaar geduurd voordat er genoeg geld zou kunnen worden ingezameld.
Wij weten niet of de inzamelingsactie is geslaagd. Ook weten wij niet of Cornelis Fockeel in leven zijn diepbedroefde moeder heeft mogen weerzien. Niet alle gevangenen hebben toen in het beroerde gevang van Algiers mogen overleven
Er is zoveel wat wij niet weten uit het verleden. Op sommige zaken die wij te weten komen, kunnen wij gematigd positief reageren. Stellig is dat hier het geval.
Bron:
ZA Inventaris van de archieven van de Gemeente Arnemuiden
Ingekomen stukken : Inventarisnummer 51 z.j. ( ca. 1600) -1810, met hiaten
Literatuur:
A.Th. van Deursen Mensen van klein vermogen pag. 249 – 255. Zaandam 1991