De schutterijen in de Republiek der 7 Verenigde Nederlanden waaronder die van Arnemuiden
“Syn eigen volck in waapenen te oeffenen is geraadsaamst; want die syn getrouw en gewillig om haer eigen bloed, goed, wyf ende kinderen te beschermen “
Dat beweerde Pieter de la Court in zijn Politieke Discoursen en volgens hem was dat de roeping en taak van de diverse schutterijen die in veel grote en ook kleine steden vooral vanaf het midden van de 16e eeuw werden opgericht.
De praktijk week wel enigszins af van het ideaal.
Ondanks de vele goede voornemens en daadkrachtige klinkende resoluties van de vroedschappen (nu: gemeenteraden ) en krijgsraden kwam het nooit tot een goede organisatie van de schutterijen. Zwakke punten waren o.a de rekrutering van de nieuwe leden : zowel geschikte als ongeschikte personen konden op grond van hun maatschappelijke status toetreden. De onderofficieren traden vaak zo zelfstandig op dat de officieren de grip op de manschappen dreigden te verliezen. Dat was een potentieel gevaar in het geval dat er sprake was van een politieke crisis in de stad.
De houding van de schutters, die voor het grootste deel behoorden tot de middenstand en in diverse gilden waren georganiseerd, was bepalend voor de positie van de regenten :de kapitaalkrachtige elite van de stad wanneer er van oproer of ongeregeldheden sprake was.
Als het beleid van de regenten schadelijk was voor de economische positie van het merendeel van de schutters dan koos bij onlusten meestal de schutterij de kant van het gewone ontevreden volk om bij plunderingen en andere ongeregeldheden in eens weer pal te staan voor orde en gezag.
De schutterijen hadden een heel andere positie dan de burgerwacht die elke avond/nacht moest waken over de veiligheid van de stad.
De leden van een schutterij kwamen eens per maand bijeen om zich gezamenlijk in het schieten te oefenen. Er waren wapenexercities nodig om paraat te zijn als de situatie dat vereiste.
Een “scut ofte scutter”is iemand die schiet of zich in het schieten oefent.
De schuttersgilden worden ingedeeld in het handbooggilde, het voetbooggilde en het kloveniersgilde. In de praktijk was de handboogschutterij een soort wachtkamer voor het voetbooggilde. Het voetbooggilde hanteerde en oefende o.a. met de z.g kruisboog dat een berucht wapen was o.a tijdens de Honderdjarige oorlog tussen Engeland en Frankrijk. Het harnas van een ridder kon er mee doorboord worden. Het kloveniersgilde oefende met voor die tijd moderne wapenen : vuurwapens.
Aan het hoofd van een schuttersgilde stond de overdeken , die door het stadsbestuur werd benoemd. Het dagelijks bestuur was samengesteld uit de schutterskoning, de 2 dekens en de beleders of hoofdmannen. Dat bestuur hield toezicht op de gang van zaken, beslechtte conflicten, berechtte onwillige schutters, exploiteerde de onroerende goederen en beheerde de financien. Eenmaal per jaar werd er verantwoording afgelegd over het beheer van de financien. Het boekjaar werd afgesloten met de schuttersmaaltijd.
Het lidmaatschap was niet vrijwillig, wel moest het lid over het burgerrecht van de stad beschikken. Velen probeerden de verplichting af te kopen, dat leek een leuke manier om aan extra inkomsten te komen. Het grote nadeel was dat in dat geval alleen de “schamele lieden” die nauwelijks hun uitrusting konden betalen, zouden toetreden. Het was een feit dat de motivatie van de manschappen vaak niet erg goed was. Men trad niet altijd dapper en eensgezind op. Wel betekende opneming als lid een soort maatschappelijke erkenning.
De bewapening van de schutters was een serieuze zaak: de wapenrusting moest goed onderhouden worden: de schuttersofficieren hadden de taak” ten allen tijde” goede visitatie/ inspectie te houden .
De oefenplaats was op het terrein van de z.g. Doelen : dat was een door bomen of gevlochten doornen hagen omgeven primitieve schietbaan met een bescheiden optrek : “het doelhuys”
Als er meer schietbanen waren, was er vaak een stenen huisje.
Er werd geoefend door middel van papagaaischieten: er werd een houten vogel op een staak of molenwiek bevestigd.
De Schuttersgilden van Arnemuiden
Al in het begin van de 16e eeuw bestonden er 3 schuttersgilden in Arnemuiden : de handboog, de voet- of kruisboog en de busse of kloveniers ( die over vuurwapens konden beschikken ). Het Schuttershof lag achter het Huis de Roode Leeuw,dat gelegen was aan de noordzijde van de Langstraat. Toen was Arnemuiden nog geen stad en de kloveniers ontvingen van het stadsbestuur van Middelburg het bedrag van 4 pond om een doelhuisje te maken en verder een subsidie in 1529 om het schuttershof weer in goede staat te brengen en om “”cruijt( buskruit ) en loot”aan te schaffen.
De 3 schutterijen waren verplicht om jaarlijks deel te nemen aan de processie met het heilige kruis te Middelburg.Dit kruis was volgens de overlevering een behoorlijk groot stuk van het kruis van Christus dat in de Westmonsterkerk te Middelburg bewaard werd.
In 1548 kwam het gilde van St.Sebastiaan (handbooggilde) in conflict met het bestuur van de stad Middelburg.Tijdens het vogelschieten op St.Jacobsdag droegen de schutters een vaandel, waarin naast het wapen van Karel V ook het Wapen van de Oosthoek ( een zwarte arend op een azuren veld) geschilderd was, in plaats van het wapen van Middelburg. Het kwam zelfs tot een gerechtelijke vervolging.
Verder is er nog een privilege van het kloveniersgilde van circa 1550 met daarin statuten, rechten en voorschriften. Zo is het belangrijk dat iedere gildebroeder aanwezig is bij de uitvaart van een overleden gildebroeder of diens echtgenote. Hij is verplicht om te “compareren”als hij door de deken en de beleeders via de bode ontboden wordt. Een tegenover de deken en beleeders twistzieke gildebroeder kreeg een boete van 3 pond fijn tin en werd vaak ook nog eens “arbitraal gecorrigeert “ Als je door eigen schuld je gildebroeder binnen het schuttershof ernstig verwondde, moest je een boete van 12 pond fijn tin betalen. Je moest een boete van 3 groten betalen als je “de maentschote “( de maandelijkse oefeningen ) verzuimde. Je had dan ook geen recht op de een gedeelte van de goede gaven die de stad placht te geven na afloop van “de maentschote “ waarbij je de gildepenning moest laten zien.
Heel belangrijk was , om ongelukken te voorkomen, dat je luid aankondigde dat je ging aanleggen en schieten. Er werd ook “om gelt “ geschoten. Je was verplicht om na afloop, als je het schuttershof verliet, aan de winnaar het van jou gewonnen geld uit te keren.
Als je in kennelijke staat van dronkenschap aan het schieten wilde deelnemen, en je “gesellen” dat verbieden, en je toch doorging, moet je een boete van een pond tin betalen.
Als je het “(doel)wit “ stuk maakte, was je verplicht aan de bode schadevergoeding te geven ten behoeve van het nieuwe “(doel)wit “.
Tijdens de verwoesting van Arnemuiden in 1572 werden, behalve bijna alle “gebouwen “ ook de “3 heerlijk gestoffeerde schuttershoven”vernield.
Gedurende de wederopbouwperiode,dus al vanaf 1577 werden op stadskosten doelen gemaakt in het handbooghof.
In 1579 kregen de 62 indieners van het request tot wederoprichting van het stadsbestuur toestemming om een schutterij op te richten. Daar waren wel een aantal voorwaarden aan verbonden:
“allen die de wens te kennen geven om binnen de stad Arnemuiden een confrerie (gildebroederschap) op te richten, zijn verplicht de eed van trouw af te leggen aan de burgemeesters schepenen en raden. De Ordonnantie moest nauwgezet nageleefd worden:
“gehouw getrouw ende gehoorsaem te wesen den zelven (ordonnantie). De stadsprivileges en vrijheden dienden gerespecteerd te worden en verdedigd tegen ” eenige Vuijtlantsche (buitenlandse) vianden als andere oproeringe meutmakers eensamentlyck malkanderen in cas van onderdruckinge oft overlast als borgers van wapenen voor ende by te staen “
Verder moest de confrerie goed georganiseerd en bestuurd worden en zorg gedragen dat de wapenen goed werden onderhouden.
Het stadsbestuur zal jaarlijks de schutterij subsidieren afhankelijk van de financiele toestand van de schatkist.
Ook zal de stad de schutterij dezelfde prerogatieven ( voorrechten) laten genieten als in andere steden gebruikelijk is.
Wie in “toecommende tijden” tot de confrerie wil toetreden of daartoe door het stadsbestuur “verkoren worden sal “zal verplicht zijn ten behoeve van die confrerie 2 daalders te betalen “ende voorts zyne goede gunste voor de tegenwoordige dier in tontfange(n) present zullen wesen”.
De burgers die op dat moment uitstedig zijn en niet in staat zijn de eed af te leggen en hun goede wil te tonen zullen dat moeten doen 10 dagen na hun thuiskomst.
Als een van de medebroeders of echtgenoten kwam te sterven, zullen alle broeders op de begrafenis aanwezig dienen te zijn.
Hieronder volgen een groot aantal namen van burgers die de wens te kennen geven toe te treden tot de confrerie:
Adriaen Jansz
Gillis Anthuenisz van den Houck
Jan Claes den Witten Huis Goude Mortier
Dierick Jansz Seijlemaecker
Egbert Pool
Jacob Joossen timmerman Huis Mechelen
Pieter Cornelisz Bontekoe
Merten Willemsz Bom
Jan Jacobsz alias hopman Poot
Hendrick Baertscheerder t ‘Oosterhuijs
Pieter Aelbrechtsz van der Graft
Pieter de Haen stadtbode
Pieter Jansz Huis de Prince
Andryes Segersz schoemaecker
Anthuenis Jansz
Jan Adriaensz Coster
Jan Jacobsz Huis de Dolfijn
Hans de Blander
Hartman Michielsz
Pieter Arriaensz
Ghert Logiersz
Adriaen Cornelisz Huygen Huis Delft
Joan Spierinck Huis De Drye Coningen
Cornelis Adriaensz
L. de Keyser
Jan Lenaertsz Terlynck Huis De Helm
Maerten de Gast Huis De oude Tol
Ghert Jansz kleermaker
Claes Jansz Huis In de Wildeman
Henrick ………
Hugo Spierinck de Jonge
Pieter Symonsz Tylburch ?
Louys Langerets
Pieter Govaertsz
Pieter Rosseel
Willem Pietersz cuyper
Cornelis van Bentem
Frans Philipsz
W. van Boegaert
Govaert Heyndricus slootmaecker
Spierinck
Cornelis van Huessen
Cannoije
Cl Huibrecht
Bouwen Jansz
Gilbert van der Graft
Cornelis Leynsz
Jacob Jansz het Huis In de Spiegel
Guillaume de la Fosse
Jan de Leeu
Steven Victor
Heyndrick Sonnius
Johan Hansz ?
Ghysbrecht Loeysse
Claes Simonsz
Hans Cornelisz hollant ?
Hans Baerentsz backer
Aert Albrechtsz ketelaer
Het terrein van het handbooghof en het huis zou voor een periode van 3 of 4 jaar verhuurd worden en omheind worden tot aan “des burchmeesters Jan de Leeus straete”
Ook de erven van het voetbooghof en cloveniershof werden voor een periode in 1583 verhuurd.
De hoven behoorden wel beplant te worden en de doelen en dreven moesten geschikt gemaakt worden “tot wandelinghe”
Aangezien de stad veel geld in de schuttershoven geinvesteerd had , prakkiseerde het bestuur er niet over deze in eigendom over te dragen aan de schutterij . Dat zou pas gebeuren als de schutterij financieel zo sterk zou zijn dat een overname mogelijk zou zijn.
We krijgen overigens de indruk dat de schuttershoven in tegenstelling tot de tijd van welvaart voor 1568 nauwelijks of misschien slechts voor een klein gedeelte als oefenterrein gebruikt werden. De 3 schuttershoven werden zelfs verpacht als grasland en de huisjes werden verhuurd aan hen die er wilden wonen.
Cornelis Pieter Rommersz onderhandelde in 1593 met de stad om in bezit te krijgen of te kunnen pachten een flink stuk grond met de bedoeling om in het handbooghof een straat te projecteren en aan weerszijden daarvan huizen te bouwen.
Daarvan is niets gekomen. Maar het is wel duidelijk dat het schuttersgilde dat in 1579 was opgericht ondertussen ter ziele was gegaan.
De oprichting van een “nieuwe” schutterij
Dat verdroot een 25-tal ingezetenen zo dat ze in juli 1596 een verzoek tot het stadsbestuur hebben gericht om toestemming te verkrijgen tot de oprichting van een “nieuwe” schutterij. Er waren nog maar een paar burgers actief in het oefenen met de handboog. Als de schutterij nieuw leven werd ingeblazen zou er voortaan niet alleen geoefend worden met de handboog, maar ook met de voetboog/kruisboog en de bosse/het vuurroer. Er zou voortaan slechts sprake zijn van 1 confrerie/schuttersbroederschap
De stad had geen enkel bezwaar. Het was een goede zaak dat ten allen tijde, zowel in goede als in kwade tijden een beroep zou kunnen worden gedaan op de wapenbroeders van de schutterij. Wel zouden de schutters verplicht zijn de eed van trouw af te leggen in presentie van het stadsbestuur. In de Ordonnantie zouden de rechten en plichten worden opgenomen waaraan ieder zich moest conformeren. Als de nieuwe schutterij goed zou functioneren, de organisatie bij de overdeken, deken en beleeders in goede handen was en er genoeg financiele middelen waren, zouden de 3 hoven eigendom worden van de schutterij.
Het was daarom van groot belang dat de schutterij over een goede boekhouder zou beschikken.
Hiernaer volghen de naemen ende toenaemen van de schutters die eerst doprechtinghe van de (nieuwe ) schutterie versocht ende vercreghen mitsgaders den eedt hier vooren gaende solemnelicke (plechtig ) gedaen hebben onder welcken eedt zyluyden als schutters ontfangen zijn ende voorts alle naervolgende schutters ontfanghen zullen worden daervan den dach van den Inganck van yeder schutterschap hier ondergestelt is om gecontinueert te worden in manieren naervolgende
Het uitspreken van de eed van trouw werd besloten met de volgende plechtstatige zin:
Soe waerlyck willen wy dat Godt Almachtich ende Zyn Heylich Woort ons helpe .
Den 9e Augusti 1596
Bouwen Jansz Cornelis Lenaertsz Houtman
Adriaen Cornelis de Jonghe Mattheeus Jansz
Willem Pietersz Jan Bollaert
Claes Zael Claes Adriaensz
Wouter Nachtegael Lenaert Arentsz
Barthel Adriaensz Jan van Huessen
Crijn Aelbertsz van der Graft Pieter Cornelisz
Jan Jansz van Gelder Hartman Michielsz Coster
Adriaen Adriaensz Coster
Den 10e Augusti 1596
Merten Adriaensz Simon Romboutsz
Clais Aelbertsz Jan Adriaensz van der Bye
Pieter Albertsz van der Graft Barthelomeeus Cannoye secretaris
Den 13e Augusti 1596
Jan de Leeu Pieter Symonsz
Den 7e November 1597
Cornelis Gerritsz Goede Adriaen Pietersz
Stoffel Govertsz Roelant du Boys
Gerrit Jansz Govert Heyndricxz
Christoffel de Weyer Cornelis Jacobsz
Den 13e meije 1598
Vincent van Onderdonck Jan Gillisz
Gillis Heyndricxz Pieter Cornelisz Koe
Jeroen van den Driessche Gerrit Woutersz
Den 6e Octobris 1598
Clais Sael doude Pieter Vermeere
Willem Pietersz Cuiper
Den 7e Octobris 1598
Adriaen Soeteman van Hamerstede Claes Jansz Bruinooghe
Jacques Jansz Houck
Van 9 augustus 1596 tot 7 oktober 1598 werden dus 48 personen tot schutters aangenomen. Er was wel enige dwang nodig; het was duidelijk dat niet iedereen even enthousiast was.
Dat was een slechte zaak en de toekomst zou uitwijzen dat ook deze keer de schutterij niet goed van de grond zou komen.
Wel was in 1596 de confrerie tot stand gekomen. Deken en beleders werden gekozen. Het inkomstgeld werd vastgesteld en bedroeg 1 pond, de zogenaamde jaarpenning : de bijdrage voor doodschuld (begrafeniskosten van een gildebroeder of zijn huisvrouw) en wanneer een gildebroeder trouwde, werd vastgesteld op 5 schellingen.
In April 1597 kocht de confrerie het Huis De Roode Leeu in de Langstraat. Dat huis grensde aan de schuttershoven. De koopsom bedroeg 2650 gulden. In het bijzijn van notaris Jacques Wisse werd het huis in eigendom overgedragen in handen van Jan Adriaensz van der Bije.
De deken en beleders waren niet erg gelukkig met deze transactie .Pieter Aelbrechtsz van der Graft beweerde letterlijk: “heeft de Bye het huis gekocht hy macht betalen”en Claes Zael de Jonghe sprak tegen de notaris de volgende woorden: íck sal u morghen bescheet seggen”
Symon Romboutsz wilde over deze zaak de volgende dag het college bijeenroepen.
Het einde van het lied was dat de hele confrerie gedwongen werd zich in de schulden te steken. Ter compensatie vroeg ze toestemming aan het stadsbestuur om het huis en het erf van het handbooghof te verkopen.
1 ½ jaar later kwam er een voorstel van het stadsbestuur niet alleen het handbooghof, maar ook het Huis De Roode Leeu te koop aan te bieden om op die manier de schutterij van haar schulden af te helpen. Tot grote teleurstelling van de gedupeerde gildebroeders bracht weer ruim 1 ½ jaar later de verkoop slechts een schijntje op vergeleken met de aankoopsom.
De verkoop bracht slechts de schamele som op van 250 pond/ 1500 gulden: een verlies van ongeveer 40%. De schutterij kon de rente van de nog lopende schuld niet betalen en noodgedwongen moest de stad deze verplichtingen voor haar rekening nemen
Een definitief einde
Al in 1598 was het duidelijk dat er weinig enthousiasme te bespeuren viel bij de oprichting van de “nyeuwe”schutterij. We weten zelfs niet hoelang deze zijn bestaan gerekt heeft.
Het schuttershof werd in ieder geval nauwelijks of niet gebruikt om daar schietoefeningen te houden.Alle pogingen om de schutterij weer nieuw leven in te blazen, leden schipbreuk Een groot deel van het schuttershof werd beweid voor de “grasetting” dus om er bestialen op te laten grazen. Een ander deel werd met bomen beplant en gebruikt als wandelgebied. Weer een ander deel werd in 1763 verkocht aan Hendrik Brouwer, notaris en procureur te Middelburg om daarmee de tuin van zijn zomerverblijf uit te breiden.
Een aantal voorbeelden van werkzaamheden, inkomsten uit huur/ pacht van erven etc en uitgaven met betrekking tot de schuttershoven
Omstreeks 1577/1578 werden het voetbogenhoff en het cloveniershoff verhuurd. De huurders hebben werkzaamheden voor de stad verricht, waardoor zij geen huur niet moesten betalen
Cornelis Marinusz heeft in 1579 het” voetbogenhoff “gehuurd voor 2 pond en 5 schellingen.
Een jaar later werd de jaarlijkse huur die hij moest betalen met een pond verhoogd.
Willem de Graffdelver betaalt een aantal jaren voor de huur van het “ huisken waarin hij nu woont “6 schelling en 8 groten
In 1581 schijnt deze “in een (ander) cleyn huisken dat hy int voetboge hadde en huurde”te wonen want hij betaalt nu per jaar veel meer huur namelijk ruim 4 pond.
Verder worden als huurders van een ” huysken met een erve in het voetbogen ende cluveniershoff “genoemd Cornelis Cool en Cornelis Marinisz Rouper.
Anneken Jongen heeft “tHuijs ende erve van thantbogenhoff korte tijd gehuurd. In 1584 werd de nieuwe huurder daarvan Louys Baston clockspeelder
In 1584 heeft de weduwe van de kerckendienaer Mr Hubrecht Fransz een bedrag van 10 schellingen pacht per jaar betaald over een “hofken oft erve vant hantbogenhoff achter haer huys gelegen.
Jan de Leeu betaalde een bedrag van 25 schellingen per jaar als erfpacht van een”erve vant hantbogenhoff aen ( annex ) zyn brouwerie gelegen “
Barthelmeeus Jacobsz was als hovenier werkzaam geweest om stekken te planten, gewone en doornhagen uit te dunnen. Verder had hij latten gebruikt om de wildgroei van struiken en bomen aan banden te leggen
In 1585 werden er een aantal “neuteboomen”/beuken ten behoeve van de schuttershoven gekocht. Cornelis Cool heeft in dat jaar “de graft / gracht van ( de) voetboge ende cloveniers schuttershoven gediept/ uitgediept”
.Ïn 1587 heeft “ Segher Cockeel straetmaecker die ganck naer thantbogenhoff vermaect ende verleijt “een karwei dat 8 dagen duurde.
Mr Jacob den Hovenier heeft gedurende 10 dagen tegen 10 stuivers per dag “ inde voetboghe ende cluveniers hove gewrocht om doornhagen te vlechten. Jan Zeeu mandemaker heeft “banden van haechbant ende onderteen gemaeckt tot behouff van de doornehaghen”
Aelbrecht vander Graft heeft 400 doornen tot hagen en 5 linden gekocht.
Steven Thuens was 24 dagen werkzaam met een arbeider om bomen te planten hagen te verzetten en snoeien tegen 12 stuivers per dag. Ook jongens werkten hier aan mee.
Louijs Baston clockspeelder heeft na 1584 een groot aantal jaren het Huis ende Hoff vande Hantboghe gehuurd : 6 pond per jaar. Vanaf 1590 hoefde hij geen huur te betalen maar maakte het deel uit van zijn gage
Cornelis Cool pachtte een groot aantal jaren zoals reeds vermeld, het huisje en erf vande Cloveniers- en Voetbogenhof. Vanaf 1590 betaalde deze 4 pond pacht, maar werd hem verboden tussen de hagen te zaaien of planten omdat de doorgangen dan niet meer begaanbaar zouden zijn.
Het privaat in het”hantbogenhoff dat in de vroonen liep” werd door Jan Vellebier “geruijmt ende schoone gemaeckt voor 20 schellingen”
In 1589 werden er 800 doornen gekocht voor de schuttershoven. Lieven Cornelisz sleeman heeft 7 wagens met zoden aangevoerd om daarmee de doelen in orde te maken
In 1592 betaalde Joos Pietersz die arbeider was 5 pond huur voor het huisje en de erven van de voetboog-en cloveniershof
Antheunis Barizeel stadsarbeider heeft een groot aantal dagen met 8 arbeiders 5000 doornstekken geplaatst en hagen gesnoeid Hij ontving 14 stuiver per dag, de arbeiders 10 stuivers. In totaal bijna 7 pond
Jan Noutsz schoenlapper huurde in 1592 voor 36 schellingen het houten huisje of loods van het hantbogenhoff
Vanaf 1593 heeft Antheunis Barizeel met diverse arbeiders stekken geplant, gesnoeid, hageband aangebracht
Bronnen:
ZA Inventaris van de archieven van de Gemeente Arnemuiden
Rekeningen van ontvangsten en uitgaven door de stadsrentmeesters:
Inventarisnummers 328 t/m 344 (1577-1593)
Resoluties van het bestuur van Arnemuiden:
Inventarisnummers 13 en 14 (1574 -1594 )
Privilege van het kloveniersgilde van Arnemuiden (ca 1550) Inventarisnr: 1398
Andere stukken met betrekking tot de 3 schutterijen/schuttershoven:
Inventarisnummers : 1400, 1403, 1404, 1405 en 1406
Literatuur:
H.M.Kesteloo Geschiedenis en plaatsbeschrijving van Arnemuiden 1875
Paul Knevel Burgers in het geweer : de schutterijen in Holland 1550 -1700.
Uitgever Verloren 1994