Publicatie ter weering van schadelijk Gevogelte (1 oktober 1818)
Zuivering van bomen, struiken en hagen van rupsennesten.
Het verschijnsel stropers en bedelende personen
In die tijd hadden niet alleen de mensen gebrek aan voedsel, maar ook de vogels. Deze hadden ook te lijden door de vele misoogsten.
De gemeentebesturen op het platteland moesten de strijd aanbinden met "Eksters, Kraaijen, Kaauwen, Vlaamsche Gaaijen, Woud-of valduiven en Musschen."
Bij alle openbare gebouwen, huizen, tuinen en dakgoten was men verplicht de vogelnesten te verstoren.
Ieder jaar van Mei tot en met Augustus moest overal door de plaatselijke besturen "schouwing / inspectie" worden gehouden en wel tussen de 1e en de 10e van elke maand.
Bij overtreding werd er proces verbaal opgesteld en een boete vastgesteld die binnen 3 dagen voldaan moest worden. De boetes zouden ten goede komen van de plaatselijke kas.
Rupsennesten veroorzaakten in die tijd ook al grote schade aan de gewassen. De landlieden waren al sinds de Franse tijd verplicht die nesten te vernietigen om te voorkomen dat de rupsen een grote plaag zouden worden. Aangezien niet iedere boer zijn burgerlijke plicht vervulde, moest de Raad regelmatig in het seizoen "schouwing" houden en een proces verbaal opmaken samen met de veldwachter. Buiten het jachtseizoen mocht er door niemand op groot wild gejaagd worden, ook niet als je over een jachtvergunning beschikte. De jagers zouden grote schade toebrengen aan de op het land staande gewassen. Tijdens het jachtseizoen werd er ook gejaagd op ganzen, eenden en watersnippen, maar dat was aan strenge regels gebonden: niet in bossen, op weilanden en akkers.
Het is geen wonder dat er in die tijd van grote armoede onder de bevolking op grote schaal gestroopt werd; visfuiken werden 's nachts leeggehaald; in gepachte viswateren werd er illegaal op paling, en zoetwatervissen gevist; oester- en mosselbanken werden geplunderd. De Opperhoutvester, de jachtopzieners en de veldwachters etc hadden er hun handen aan vol.
De landlieden hadden veel overlast en schade door de diverse koteraars die het hadden voorzien op aardappelen of andere veldvruchten; vooral kort na 1814, toen de Fransen de aftocht hadden geblazen, waren er tamelijk veel bedelende personen.
De Gouverneur verzocht de gemeentelijke besturen de veldwachter streng te laten optreden en bedelende personen aan te houden en voor de burgemeester te laten verschijnen.
Vanaf ongeveer het jaar 1823 werden bedelaars en bedelaars opgezonden naar Ommerschans-Veenhuizen om daar heropgevoed te worden in een (straf) kolonie.
Bron: Ingekomen stukken en uitgegane brieven van 1818