Arneklanken december 2009
Mijn grootouders heetten Marteijn en woonden in Arnemuiden in de zogenaamde drogerij op de Zuidwal, wat destijds, in de dertiger jaren, een onverhard pad was. De drogerij bestond uit vijf woningen. De eerste woning aan de Zuidwalzijde was de smederij van Hugo Bliek, dan was er de woning van Bliek en verder de woningen van de familie Goedegebure, Marteijn (mijn grootouders) en de familie Goethard (de éérder). De woningen stonden in een laagte, ik weet nog dat het éénkamer woningen waren, later (rond 1934) zijn er keukentjes aangebouwd. Er is hiervan niets meer terug te vinden en het is nu een straat met mooie woningen.
Persoonlijk kan ik mij nog veel herinneren uit de jaren dertig /veertig omdat ik veel bij mijn grootouders kwam. In het begin van de jaren 30 ging ik met mijn grootmoeder op zaterdagavond boodschappen doen bij onder anderen Jans Boone, Kousemaker en Jantje de Graaf. Die waren allen gevestigd in de Langstraat en slager Lasoe in de Westdijkstraat. Ook kwam op zaterdagavond de beerwagen door de straten terwijl de mensen winkelden, dit was een boerenwagen met paard. Op de boerenwagen stond een houten tank met keel waar de emmers/bakken faecaliën in geworpen werden, dit ging niet altijd zoals het moest en vaak viel de viezigheid op straat en zaten de spetters tegen de ramen. Dit gedoe veroorzaakte veel stank. De wagen werd geleegd op een weiland net voorbij de overweg bij het station. Er werd in die tijd geen toiletpapier gebruikt, maar kranten en enkele dagen later lagen met een stevige zuidwestenwind de bevuilde kranten in de straten.
De dertigerjaren (crisis) waren ook voor Arnemuiden slechte tijden, er heerste veel armoede vooral in de visserij sector, mede omdat de vissers eind jaren twintig begin jaren dertiger grote investeringen deden voor het motoriseren van hun schip. De prijzen van vis en garnalen waren laag. Meerdere malen werden de exportgarnalen voor Engeland afgekeurd (men had in die tijd nog geen koeling) en was er dus geen verdienste. Het gebeurde wel dat er schepen niet uit konden varen omdat ze de oliekosten niet konden betalen. Dan werden ze meestal door de kerk of door een voorschot van een rijke wethouder geholpen. Vele vrouwen leurden de vis en garnalen uit met een juk over de schouder waaraan twee manden met koopwaar hingen, deze vrouwen liepen heel Walcheren door. Ook naar Goes en Bergen op Zoom, maar dan gingen ze met het ‘Lokaalje,’, dit was een klein boemel motortreintje bestaande uit een personenrijtuig met een kleine goederenwagon. Ook gingen veel vrouwen naar de schorren om zeekraal en lamsoren te snijden, een constant gebukt werk. Dit werk was aan het getij gebonden, soms heel vroeg of laat in de middag, en dan anderhalf uur naar de schorren toe en anderhalf uur teruglopen met juk en manden. Meestal kwamen deze mensen onder de modder thuis. De andere dag gingen ze weer met de producten leuren. Deze mensen hadden het zeer zwaar, maar de Arnemuidenaars stonden bekend als harde werkers.
Zo kende ik een zekere Kusse, een zandschipper. Deze man bezat een kleine zeilhoogaars, daar haalde hij zand mee uit het Veersegat. Hij zeilde dan van Arnemuiden naar het Veersegat en als de wind niet gunstig was dan moest hij het scheepje trekken of roeien. Na de sluis in Veere voer hij naar de zandplaat beneden Veere. Bij halve eb zette hij het schip tegen de plaat, zodat het schip droog viel. Met een kruiwagen laadde hij het met nat zand. Dan moest hij wachten op de vloed tot het schip vlot kwam en weer naar Arnemuiden kon varen. Thuis gekomen moest de man zijn schip met de kruiwagen weer lossen. (Het zand was bestemd voor de bouw en bestrating). Dit deed de man allemaal alleen, en dat soms 2x in één week. Ook raapten veel mensen in het najaar aardappels voor eigen gebruik, die na de oogst op de akkers bleven liggen. ‘Koteren’ noemde men dit. Ook tarwe aren rapen na de oogst werd veel gedaan.
Tot begin van de jaren ‘30 was er geen waterleiding, in een droge zomer moest men water halen uit het ‘Oude gat’ of daar waar een welput was. Het water uit de regenbak zag meestal rood van de waterluizen, men ging er vanuit, als de luizen er in kunnen leven, kunnen wij het drinken. En om eerlijk te zijn, het smaakte nog lekker ook. Dit hield in dat er nog wel eens besmettelijke ziektes voorkwamen, onder andere roodvonk, difterie, paratyfus en ook t.b.c. Dit werd bekend gemaakt door een biljet ‘besmettelijke ziekte o.a roodvonk’ op de voordeur. Met de komst van de waterleiding verdwenen deze ziektes.
Gelukkig ging het op het eind van de jaren dertig/begin jaren veertig wat beter, vooral met de visserij in de jaren ’39, ‘40 en ‘41. In het najaar werden er veel sardines gevangen, er waren vissers bij die hun schulden in één jaar konden aflossen. Ook de Schelde en de Fitting vroegen om meer mensen. In ‘38 /’39 werd begonnen met waterleidingen aan te leggen, meestal werd de kraan in de gang aangebracht net achter voordeur. Verdere voorzieningen waren te duur. Pas na de oorlog is geheel Arnemuiden van riolering voorzien.
Men had toentertijd onder de bevolking veel bijnamen,onder andere Sikkebil, Eine Achterover, Groenejop, Kerkuul, Kreke, Kesaaie, Krikje, Marienje Duum, Ko Lappe, Maa Tette, Neele Wellewupper, praktisch iedereen had een bijnaam of een bijvoegsel, bijvoorbeeld Kees van Taai, of Bléés van Kees Krul. ‘Piet van de Dokter’. Dit was een man die bij dokter v.d. Moer werkte en medicijnen rond bracht.. Voordat men naar de dokter ging werd er aan Piet gevraagd hoe hij er over dacht, Piet gaf meestal goede raad om bijvoorbeeld naar de dokter te gaan of om bij spierpijn ‘pielstéértolie’ te gebruiken. Pijlstaartolie maakten de vissers van de pijlstaartlever, die hing men boven een teil en door het ontbinden werd het vocht hierin opgevangen, het stonk verschrikkelijk. Het was een zeer goed middel tegen spierpijn en het werd veel gebruikt. Ook was Piet het wandelend nieuwsblad, want radio kende men in die tijd niet. Vele mensen hadden een orgel en gingen op zondagmorgen na kerktijd naar de familie om bij elkaar koffie te drinken, dan werden er kerkliederen gezongen begeleid met orgelmuziek. Bij vele huizen, vooral in de Westdijkstraat, hing er een vogelkooi aan de gevel, met daar in een lijster of merel, die beesten probeerden met alle macht met hun zang boven de orgelmuziek uit te komen.
Op 13 mei 1940 ben ik samen met mijn ouders en mijn broer voor het oorlogsgeweld gevlucht. Van Veere naar mijn moeders ouders (Marien Marteijn/Zara Vader), dus mijn grootouders. Er waren een aantal Franse soldaten in de openbare school en op verschillende boerderijen in onder andere de Kruitmolen, Steendijk en Oranjepolder. De Fransen hadden in korte tijd mitrailleurstellingen gemaakt in de zeedijk van de boerderij Wulpenburg tot fort Rammekens om de Sloedam te verdedigen. Het luchtalarm werd door een Franse soldaat met een signaalhoorn vanaf het bordes van de kerktoren geblazen. Toen op 15 mei het oorlogsgeweld dichterbij kwam werd door de burgemeester aangeraden Arnemuiden te verlaten, daar er kans op beschieting bestond. Deze raad werd door de dorpsomroeper Uuge Bliek omgeroepen. Men hoorde scheepgeschut vanaf de rede van Vlissingen, de granaten vlogen fluitend over Arnemuiden richting Sloedam.Er viel een granaat op straat bij de openbare school, gelukkig een blindganger (zelf gezien). Ook vlogen er veel Duitse vliegtuigen die de Franse troepen beschoten bij de Sloedam en de Zeedijk en aan weerszijden daarvan, mede hierdoor vielen talrijke gewonden en doden. Bij deze aanvallen is er een heldendaad verricht door de heer Kees Boone, wonende op de zeedijk bij het einde van de oude Middelburgse haven (oftewel ‘Tenden Dévende’) genoemd. Deze man bracht drie zwaar gewonde Franse soldaten met paard en wagen vanaf de zeedijk bij Kleverskerke naar het ziekenhuis in Middelburg, terwijl de stad zwaar werd gebombardeerd en deels in brand stond. Hiervoor heeft de man na de bevrijding van de Franse regering een onderscheiding gekregen.
Wij zijn die middag met heel de familie gevlucht uit Arnemuiden richting Kleverskerke, op de boerderij het ´Hollandshof´ van de heer Jansen kregen we onderdak. Zoals voor vele mensen uit Arnemuiden was deze vluchttocht een gevaarlijke onderneming, door de grote rij mensen op de weg konden ze door vliegtuigen aangezien worden voor militaire troepen en daardoor beschoten worden, gelukkig is dit niet voorgekomen. Tijdens het verblijf op de boerderij hoorde men allerlei geruchten over parachutisten en dat de Duitsers teruggeslagen waren. Men hoorde mitrailleurvuur van gevechten op de Sloedam. Op 16 mei is mijn grootvader op een geleende fiets naar Arnemuiden gegaan om zijn geit, konijnen en kippen te verzorgen. Bij zijn terugkomst had de man een koffiemolen en een stropdas meegebracht, de man wist niet waarom en ondanks alle ellende werd er om gelachen. Omdat het oorlogsgeweld steeds heviger werd, zijn we ’s morgens op 17 mei met de gehele familie terug naar ons huis in Veere gaan lopen. In de middag begon het bombardement op Middelburg. Dit konden we duidelijk waarnemen, doordat onze woning op de dijk bij de sluis van Veere stond. In de namiddag capituleerde Zeeland.
Van begin 1941 tot eind 1942 heb ik bij Hugo Bliek (Uuge) gewerkt, op de Zuidwal, dit was een smederij en rijwielhandel. Zowel elektra, gas als loodgieters werk. Zelf deed hij maandelijks de meteropname van elektra, gas en water. Ook inde hij het geld hiervan. Verder was hij dorpsomroeper en begrafenisondernemer. Een manusje van alles. Het was oorlogstijd en praktisch alles was gedistribueerd, zo ook petroleum. Daar zeer veel mensen petroleum-verlichting hadden, kregen ze een subsidie voor het aanleggen van elektra. Daarvoor moesten aanvraagformulieren ingevuld worden, dat deed Bliek (Uuge) allemaal. Ook voor andere vragen en problemen ging je naar Uuge. Hij was toentertijd de vraagbaak van Arnemuiden.
Ik heb in vele huizen elektra aangelegd, het materiaal hiervoor was een surrogaat, namelijk zinkdraad, dit is wat dikker dan koperdraad. De bekleding was ook een surrogaat en daardoor moeilijk te bewerken. Muurpluggen kende men toentertijd niet, men deed dit met zelfgemaakte houten pluggen. Een steenboor kende men ook niet, de pluggaten werden gemaakt met een klopboor. Het kwam wel eens voor dat ze in een oude muur de steen in zijn geheel er uitsloegen en dat dit bij de buren in de kamer terechtkwam. Het waren plezierige mensen waar ik elektra aangelegd heb. Je kreeg je ‘bakje koffe’ op zijn tijd (surrogaat) en af en toe een maaltje vis of garnalen. In de smederij was er ook veel werk, vooral het lappen van fietsbanden, die in die tijd zeer moeilijk te verkrijgen waren (gedistribueerd).
De laatste drie jaar werd er in de visserij goed verdiend, maar er waren wel weer andere problemen, namelijk de gasolie. Die werd zwaar gedistribueerd. Met een subsidie van de regering, kon men een gasgenerator op de schepen in laten bouwen. Dit leverde veel werk op voor Jan Knolle, de werf, en de smederijen in Arnemuiden. Er waren toentertijd drie smederijen, namelijk smederij Bliek, Buijs en Beije.
Voor mij was het fietsen van mijn woonplaats Veere naar Arnemuiden een probleem, vooral in de winter. Er was een slechte weg en geen verlichting (alles moest verduistert zijn) en je reed op zelfgemaakte fietsbanden (van oude luchtslangen) die door de slik op de weg (peeslik) van het wiel af liepen. Soms was het zo donker dat ik niet wist waar ik me bevond en bang was dat ik in een sloot terecht zou komen. Dan ging ik tastend aan de graskant maar lopen en als er dan ook nog een band (slang) van een wiel was afgelopen moest ik de fiets gedeeltelijk dragen. Begin 1943 moest ik als dwangarbeider naar Duitsland. Na een voltreffer op de werkplaats daar in juni ‘44,werd ik tijdelijk met verlof gestuurd. Na ‘Dolle Dinsdag’ ben ik ondergedoken. Na de inundatie van Walcheren en de vele luchtaanvallen op de sluis in Veere zijn we weer naar Arnemuiden gevlucht en bij mijn moeders broer Jaap Marteijn in de Noordstraat gaan wonen, vlak bij de toren. Ik heb nog enkele dagen bij Bliek gewerkt.. Arnemuiden was in die dagen een zogenaamd Rode Kruis dorp, op het dak van de kerk en de openbare school was een groot rood kruis geschilderd. De soldaten droegen een soort shirt met een rood kruis erop en droegen geen wapens. Bij de driesprong aan de Nieuwlandse weg stonden twee schildwachten bij het transformatorhuis. Iedere militair die Arnemuiden in wilde moest zijn wapens daar afgeven (zelf gezien).
Het moet 3 of 4 november zijn geweest, de juiste datum weet ik niet meer. Ik was in de smederij aan het werk toen er ’s middags een paar granaten op het dorp vielen. Ik ben direct naar de Noordstraat gelopen en voor de woning stonden mijn broer en een neef met een Duitser te praten die een flink stuk in zijn kraag had. Hij zei: ‘Over enkele uren is de ‘krieg schluss’’. Hij vroeg of we mee wilden gaan naar het schooltje in de Lionstraat (Leeuwertje). Hij had nog wat sigaretten en wilde die aan ons geven. Wij gingen mee en het bleek dat het om een voedingsdepot ging, we kregen ieder 10 dozen van 20 stuks ’Astra’ sigaretten. Wij gingen met onze rijke buit naar huis en daar werden we door de familie feestelijk ontvangen, we hadden al in geen weken een sigaret meer gerookt. Men hoorde steeds zwaarder geschuts- en mitrailleurvuur zowel uit de richting van Vlissingen als de Sloedam. In de nacht kregen we de beschieting. De woning kreeg een voltreffer in de achtergevel, gelukkig was er niemand gewond. Het huis was vol met stof en rook en we zaten met 15 man in het voorhuis onder de bedsteden. Er waren in de tussentijd nog kennissen naar binnen gevlucht, een gezin met 2 kinderen die op weg waren naar de kelder onder het stadhuis, er heerste paniek. Ik heb dit gezin tijdens de beschieting naar het stadhuis gebracht. Toen ik de kelderdeur open deed, kwam er een vreselijke stank mij tegemoet en veel angstige mensen. In het achterhuis waren onze eigendommen die we uit Veere meegebracht hadden door de voltreffer vernield, alleen onze sigaretten waren niet beschadigd. Die nacht zijn er tientallen doden en gewonden gevallen. De nacht na de beschieting ben ik naar de werf gegaan om te kijken of mijn bootje er nog lag waarmee ik op 15 oktober geladen met huisraad uit Veere was komen roeien. Het bootje bleek gezonken te zijn, het was meegetrokken met de botter ‘ARM 10’ die een voltreffer had gekregen. In de machinekamer hadden man, vrouw en een kindje het leven gelaten door het geweld. Het waren mensen van een klein sleepbootje, dat iets eerder gezonken was, en die gevlucht waren in de machinekamer van de ‘ARM 10’
Op 5 november zijn we weer naar Veere gevlucht, we moesten over de Arne , omdat er tussen Arnemuiden en Kleverskerke geschut opgesteld zou staan, volgens een schildwacht bij het station. Dus op het gemeenteterrein van Arnemuiden. Zou dit de oorzaak geweest zijn van de beschieting?! Onderweg tussen de Arne en Kleverskerke moesten we vele malen dekking zoeken wegens aanvallen van vliegtuigen op schepen die door het kanaal voeren. In Kleverskerke zijn we in een huis gevlucht naast de school. Daar viel een bom achter de woning en schoten ze het ‘Hollands Hof’ in brand. Een inwoonster van het dorp werd dodelijk getroffen. Tegen de avond zijn we verder naar Veere gelopen. Op de sluis lag alles klaar om de boel te laten springen, maar omdat we daar woonden en de schildwachten ons kenden, mochten we door. We zijn een woning in Veere zelf ingegaan, namelijk de woning Kade 91 (daar zat een grote kelder onder). Er zaten al 10 mensen in, maar we konden er nog bij, zeker toen we zeiden dat we wat te roken hadden. Half de nacht kregen we daar ook een granaat in de achtergevel, alles liep goed af. ’s Morgens om 10 uur op 7 november werden we bevrijd.
Veel mensen weten niet dat Arnemuiden al in november 1944 een vliegveld had. En wel tussen Arnemuiden en Kleverskerke. Dit was een militair vliegveld voor zogenaamde verkennings-toestellen. Want het was nog oorlog en de vijand was nog dichtbij (Schouwen). Het veld was voorzien van stalen landingsstrips. Even na de capitulatie van Duitsland is alles opgeruimd. In begin ‘45 gebeurde er een ongeluk op het vliegveld dat een vrouwelijke militair (Marva) het leven koste. Zij kwam met verlof uit Engeland om naar haar ouderlijke woonplaats Ellewoutsdijk te gaan. Door onoplettendheid kreeg zij een klap van de propeller en was op slag dood. Zij is met militaire eer door de Koninklijke Marine uit Vlissingen, waar ik persoonlijk aan deelnam, in haar woonplaats begraven.