Arneklanken: Juni 1998
De omvang van de vissersvloot
Eeuwenlang, minstens 300 jaar, had Arnemuiden een vissersvloot. Hoe groot deze was tot omstreeks 1800 is niet bekend.
In z'n "Overzicht der geschiedenis van de Nederlandsche zeevisscherijen" klaagt A. Beaujon in 1855 al over "de karigheid van geschiedbronnen omtrent de Zeeuwsche visscheryen". En de kenner op het gebied van de visserij bij uitstek, dr. J. van Beylen uit Antwerpen, beaamt in z'n boek "De Hoogaars van Arnemuiden" dat de gegevens over de Zeeuwse visserij zeer karig zijn.
Uit de spaarzame gegevens kunnen we een ons beeld vormen van de omvang van de vloot. Zo vermeldt de Tegenwoordige Staat van Zeeland van Tirion in 1753: "Die van Arnemuiden trekken ook goede winst van verscheiden soorten Visch, als Molenaar, Bot, Mosselen, Garnaal, enz., die zij binnen Middelburg bij de straaten uitventen". En bij de verkiezing van het Stadsbestuur in 1795, als het vrije volk van Arnemuiden bij klokgelui wordt opgeroepen om in de kerk hun stem uit te brengen, komen er maar weinigen omdat "de meesten hun beroep uit vissen bestaat".
Zeker weten we dat omstreeks 1800 de vloot circa 45 visschuiten telt. De historieschrijver T. Speeleveld meldt in 1808 in zijn "Brieven over het eiland Walcheren" dat hij met een sloepje bij hoog water het Arnemuidse vaarwater overstak. Een groot getal schuitjes voor de garnaalvangst waarmede de inwoners hun sober bestaan verdienen, verstopte bijna de verdere doortocht. Ook de stadssecretaris C.D. Baars schrijft in 1808 aan het provinciaal bestuur dat "alhier gevonden worden 17 visschuiten alle met een nat bun voorzien" en in 1809 "dat te dezer plaatse 17 grote visschuiten en circa 30 hoogaarzen zijn". In 1810 maakt hij melding van 14 grote schuiten voor de grote visserij en 36 hoogaarzen voor de kleine visserij. Uit zijn nauwgezette aantekeningen blijkt ook precies wie er in 1809 schipper waren op de hoogaarzen:
Cornelis Jobse, Blaas Jacobse, Blaas Jobse, Boudewijn Klaasse, Cornelis Blaasse, Jacob Jobse, Marinus Schroevers, Job Jobse, Joos Jacobse Meulmeester, Marinus Jacobse Meulmeester, Jacob Adriaanse de Ridder, Lieven Adriaanse de Ridder, Cornelis Cornelisse, Job Jacobse, Pieter Gillisse, Gillis Cornelisse, Cornelis Klaasse, Marinus Boudewijnse, Joris Meerman, Cornelis Jacobse en Adriaan Jacobse.
De scheepstypen van de Arnemuidse vloot
Al in 1802 komt het type "cordeschuit" voor: "Blaas de Nooijer, schipper op een vis- of cordeschuit, varende van deze stad". En in 1803 vragen de schippers Jacob de Ridder en Adriaan Siereveld een legplaats of zaat voor hun vis- of cordeschuit. Tot 1857 komen we dit scheepstype tegen. Vanaf dat jaartal meldden de archiefgegevens over "bezaanschuiten". Vermoedelijk wordt het type "cordeschuit" vanaf dat moment "bezaanschuit" genoemd. Een bezaanschuit was een zwaar, volgebouwd en gladboordig vissersvaartuig met bezaantuig. Het had een gebogen, steilstaande voorsteven en een rechte, licht vallende achtersteven. De romp was geheel gedekt en had een ingebouwd bun.
In de vorige eeuw was ook sprake van het type "bommen". Volgens de aantekeningen van A. Joosse waren er in 1820 nog 24 visschuiten van het type "bommen". Tal van bommen zijn volgens hem vergaan; andere zijn gesloopt. Hij vermeldt dat dit type visschuit in 1864 tot het verleden behoort. De indruk bestaat dat de corde- of bezaanschuiten in de volksmond "bommen" werden genoemd.
Vanaf 1855 wordt de vloot uitgebreid met de zogeheten "sloepen" of "chaloupen". In 1855 zijn er drie in de vaart, in 1860 vier en in 1862 zeven. De Arnemuidse sloepen kwamen hoogstwaarschijnlijk uit Oostende.
In zijn artikelenreeks "De sloepen van Middelharnis" vermeldt H. Boomsma dat "bezaan- of korschuiten op het Haringvliet of in het Goereese Gat visten; de chaloupschepen waren bemand met vissers die in de winter de Noordzee-visgronden bij Doggersbank bevisten". Een chaloupe was 21 el lang, 5,5 el breed en had een diepgang van 3 el. De kop van de chaloupe of vissloep was stomp, de achtersteven plat, het roer aangehangen. De Franse chaloupes golden in die tijd als zeewaardige en snelle schepen.
Het bekendste type vissersschuit van de Arnemuidse vloot was evenwel de hoogaars. Op de Arnemuidse hoogaars en de scheepswerf waarop de hoogaarzen gebouwd en gerepareerd werden, wil ik in een volgend artikel ingaan.
De samenstelling van de vloot
Aan de hand van mijn archiefonderzoek voor "De Kroniek van Arnemuiden" heb ik het volgende overzicht van de samenstelling van de Arnemuidse vissersvloot gemaakt. Eerst wordt het totaal aantal schuiten vermeld en daarna, tussen haakjes, het aantal hoogaarzen (h), kordeschuiten (k), bezaanschuiten (b), sloepen (s), botters (bo) en kotters (k).
1808 | .. (.. h, 17 k) | 1870 | 35 (26 h, 1 b, 7 s, 1 bo) | 1899 | 64 (64 h) |
1809 | 47 (30 h, 17 k) | 1871 | 34 (26 h, 1 b, 8 s, 1 bo) | 1900 | 64 (64 h) |
1810 | 50 (36 h, 14 k) | 1872 | 35 (28 h, 0 b, 7 s) | 1901 | 65 (65 h) |
1823 | .. (.. h, 17 k) | 1873 | 36 (28 h, 1 b, 7 s) | 1902 | 52 (52 h) |
1831 | 32 (12 h, 20 k) | 1874 | 36 (29 h, 7 s) | 1903 | 55 (55 h) |
1833 | 35 (17 h, 18 k) | 1875 | 36 (29 h, 7 s) | 1904 | 49 (49 h) |
1834 | 33 (16 h, 17 k) | 1876 | 41 (26 h, 15 s) | 1905 | 47 (47 h) |
1835 | 35 (19 h, 16 k) | 1877 | 39 (26 h, 13 s) | 1906 | 46 (46 h) |
1840 | 36 (19 h, 17 k) | 1881 | 30 (29 h, 1 s) | 1907 | 46 (46 h) |
1844 | 35 (19 h, 16 k) | 1882 | 34 (32 h, 2 s) | 1908 | 45 (45 h) |
1848 | 36 (19 h, 17 k) | 1883 | 33 (32 h, 1 s) | 1909 | 46 (46 h) |
1849 | 34 (19 h, 15 k) | 1884 | 35 (34 h, 1 s) | 1910 | 46 (46 h) |
1855 | 40 (25 h, 11 b, 3 s, 1 k) | 1885 | 35 (34 h, 1 s) | 1911 | 45 (45 h) |
1857 | 32 (18 h, 11 k, 3 s, 1 k) | 1886 | 35 (34 h, 1 s) | 1912 | 43 (43 h) |
1858 | 31 (18 h, 11 b, 1 s, 1 k) | 1887 | 38 (37 h, 1 s) | 1913 | 46 (46 h) |
1859 | 31 (17 h, 11 b, 2 s, 1 k) | 1888 | 38 (37 h, 1 s) | 1914 | 44 (44 h) |
1860 | 31 (16 h, 10 b, 4 s, 1 k) | 1889 | 43 (42 h, 1 s) | 1915 | 45 (45 h) |
1861 | 30 (16 h, 8 b, 5 s, 1 k) | 1890 | 48 (47 h, 1 s) | 1916 | 42 (42 h) |
1862 | 30 (16 h, 6 b, 7 s, 1 k) | 1891 | 52 (51 h, 1 s) | 1917 | 40 (40 h) |
1863 | 32 (18 h, 6 b, 7 s, 1 k) | 1892 | 53 (52 h, 1 s) | 1918 | 40 (40 h) |
1864 | 30 (18 h, 6 b, 6 s) | 1893 | 57 (56 h, 1 s) | 1919 | 36 (36 h) |
1865 | 29 (20 h, 4 b, 5 s) | 1894 | 62 (60 h, 2 s) | 1920 | 36 (36 h) |
1866 | 35 (24 h, 4 b, 5 s, 2 bo) | 1895 | 62 (60 h, 2 s) | 1922 | 29 (29 h) |
1867 | 34 (24 h, 4 b, 5 s, 1 bo) | 1896 | 62 (62 h) | 1930 | 36 (30 h, 6 bo) |
1868 | 33 (24 h, 1 b, 7 s, 1 bo) | 1897 | 62 (62 h) | ||
1869 | 35 (26 h, 1 b, 7 s, 1 bo) | 1898 | 64 (64 h) |