Zeeuws Archief Inventaris van de Archieven van de gemeente Arnemuiden
Toegangsnummer 1200 Inventarisnummer 141

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland

Onderwerp: Voordracht Zetters 1834
Wij hebben de eer in voldoening aan Uw Excie circulaire van den 7e dezer maand (PB no 107) tot Zetters dezer Gemeente voor de werkzaamheden der grondbelastingen, het Patentregt, benevens de Personele belasting voor de 5e en 6e grondslagen aan Uw Excie voor te dragen de personen van
P. de Meulmeester, J. Kraamer en A. de Smidt alle drie alhier woonachtig benevens P. Goudswaart en L. Blok wonende te Cleverskerke
Den 17e Oct: 1833

Aan den Heer Dir: Generaal van de Marine
Onderwerp: Soldij brieven
Onder de 6 soldijbrieven, welke mij bij missive van den 10e dezer zijn toegekomen, vinde ik mij verpligt die van M. van Belsen behoeve zijn vrouw K.M. de Nooijer groot f.20—aan uwe Excie terug te zenden daar gem: vrouw op den 5e der vorige maand alhier is overleden.
Gem: van Belsen heeft mij verzogt zijn verlangen Uwe Excie te kennen te geven daar in bestaande dat deze soldijbrief en volgende mogten komen op naam van zijn zwager Blaas Klaasse, alhier woonachtig bij wien zijn kindje door zijn vrouw nagelaten op die soldij heeft besteed.
Ook neem ik de vrijheid Uwe Excie te kennen te geven dat ik niet ontvangen heb de soldijbrief van M. de Nooijer thans zich bevindende op ZM schip de Euridicee behoeve zijne moeder M. de Marée en die mij heeft te kennen gegeven , mede twee maanden te goed te hebben
Den 17 October 1833

Aan den Directeur Generaal voor de Marine
Onderwerp: Soldij brieven
Bij Uw Excie missive van den 21e der vorige maand heb ik wel ontvangen de soldijbrief ad f.20- voor de schepeling M. van Belsen op mijn verzoek wegens het overlijden van zijn vrouw veranderd ten behoeve van zijn zwager Blaas Klaasse bij wien zijn kindje is besteed, dan bij missive van den 28 Oct: heb ik onder meerder de soldijbrief van M. van Belsen ad f.20- ontvangen, abusivelijk noch gesteld behoeve zijn overledene vrouw K.M de Nooijer.
Ik zie mij dus verpligt andermaal Uwe Excie lastig te vallen, en eerbiedig te verzoeken dat die soldijbrief hier bijgevoegd mag veranderd worden behoeve gem: B: Klaasse
5 Novb: 1833

Aan de Heelmeesters van Opdorp en Oversluijs te Arnemuiden
Onderwerp: Kinderziekte
Ten einde te kunnen voldoen aande bij mij ontvangene aanschrijving van ZExcie den Heere Gouverneur dezer provincie, betrekkelijk de in onze Gemeente thans heerschende kinderziekte, moet ik Uw Ed: verzoeken van aan mij zoo spoedig doenelijk op te geven, de namen en ouderdom der door UwEd: aan de kinderziekte reeds behandeld zijnde of noch behandeld wordende personen, en tevens of dezelve geacht worden gevaccineerd te zijn geweest, zoo ja, door wien en wanneer.
En daar ik om de acht dagen zoodanig rapport aan Z:Excie moet inzenden, verzoeke ik UwEd: mede aan mij de hier voorgen: opgave te doen toekomen, van de personen welke op nieuw onder UwEd: behandeling zullen zijn gekomen. Mag ik ook UwEd: gedachten weten hoedanig de kinderziekte in onze Gemeente is aangebragt.
Eindelijk verzoeke ik UwEd: om bij het hier vorengen: rapport; ook tevens op te geven het getal der door UwEd: gevaccineerden over het tijdvak waarover de opgave loopt.
Den 13 Novb: 1833

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Kinderziekte
In voldoening aan Uwe Excie aanschrijving van den 11 dezer maand A no 12679 1e afd.betrekkelijk de Kinderzieke die thans in onze Gemeente heerscht, en waarvan mij bij den aanvang Uwe Excie bij onzen brief van den 17 Aug: l.l. no 104 hebben kennis gegeven, en meede bij missive van den 8.Oct: j.l.no114 in een staat van de gevaccineerden over het toen verloopenen kwartaal ook van de, aan de kinderziekte in onze Gemeente behandelde personen Uwe Excie berigt hebben gedaan, hebben wij thans de eer bij deze een staat van de sedert den aanvang der ziekte behandelde personen, zoo als wij daar van opgave hebben bekomen, aan Uwe Excie te doen geworden ; terwijl wij tevens kunnen berigten, dat hoe zeer die ziekte als noch voortduurt, dezelve evenwel zeer goedaardig schijnt te zijn, en de sterfgevallen daar aan tot heden zeldzaam voorkomen
Den 15 Novb.1833

Idem
Onderwerp: Schutterij
Het rekwest door J. van der Weele alhier woonachtig aan ZM gepresenteerd houdende verzoek dat zijn gestelde plaatsvervanger bij de Mobiele Schutterij M. Dingemanse mogt worden ontslagen door Uwe Excie bij disp: van den 19 dezer A 1 afd. no 13038 in onze handen gesteld zijnde om berigt, consideratiën en advies.
Zoo hebben wij de eer in voldoening daar aan Uwe Excie te berigten, dat dat addres van denzelven inhoud is, als dat het welk hij in de maand Junij j.l. aan Uwe Excie heeft gepresenteerd, en waarop door ons bij missive van den 11 van die maand no 76 Uwe Excie hebben berigt gedaan , dat den addressant in 1831 als ongehuwd bij de schutterij is ingelijfd geworden, en als tot den 1e ban behoorde bij oproeping, daar van door hem gen: M. Dingemanse als Plaatsvervanger is gesteld, die noch actueele in dienst is.
Dat denzelven daar nu gehuwd zijnde en een kind hebbende tot den 2e ban zoude behooren doch dat bij eene ministeriéle dispositie van de 4 febr: 1829 is bepaald dat de eenmaal bij de schutterij ingelijfde ongehuwde daar uit naderhand niet kan worden ontslagen ter zake van eene sedert aangegane huwelijk en dat het huwelijk als eene reden tot vrijstelling bij de wet niet bekend is.
Hier bij kunnen wij voegen dat het eene waarheid is, hij een ongemak aan zijn been heeft, om welke reden hij is vrijgesteld voor den dienst van den 2e ban, waar toe zijn plaatsvervanger behoorde, en voor wien hij volgens de bestaande verordening den dienst mogt vervullen, die van denzelven gevorderd wordt, doch dat wij tevens van oordeel zijn dat hoe bezwarend den onderhoud van dien plaatsvervanger voor den addressant ook zijn mag, hij in de termen niet valt, of liever?? Zijn plaatsvervanger om daar van ontslagen te worden.
Met terugzending van dat addres hebben wij de eer dat verzoek aan Uwe Excie nader goedvinden te onderwerpen.
Den 20 Novb: 1833

Idem
Onderwerp: Keersluis Arnemuiden
De voordragt van de Commissie van toezigt over de Keersluis te Arnemuiden aan Heeren GS bij missive van den 5. Dezer maand gedaan ten einde in plaats van den overledene Heer J. Bos voor de Zoutkeeten alhier de Heer A. van Eenennaam zoutzieder in deze Gemeente te benoemen door Uwe Excie bij dispositie van den 13 dezer Maand 2 afd no 1356 om berigt consideratie en advies in onze handen gesteld zijnde
Hebben wij de eer in voldoening daaraan Uw Excie te berigten dat bij ZM besluit van den 3 mei 1820 no 21 bepaald zijnde, dat een Commissie van Toezigt onder toezigt van Heeren GS het beheer van die sluis zal worden opgedragen, en behalven een lid van het bestuur van Arnemuiden, Zaagmolens & gelanden in het Nieuwland ook een uit de Eigenaren der Zoutkeeten, zoude bestaan, welke bij besluit van Heren GS van den 11 Julij 1820 no 35 definitief zijn benoemd geworden.
Dat thans maar twee zoutkeeten alhier bestaan als zijnde die van de Heer J. Bos en die van de Heeren Gebroeders Tak &C afgebroken en gen: Heer van Eenennaam voor hem en Co eene nieuwe Zoutkeet is gebouwd en alzoo ons voorkomt zeer geschikt te zijn, om in plaats van den overledene Heer J. Bos te worden benoemd, dat ook aan het bestuur dezer Stede genoegen zoude geven, waarop wij de vrijheid nemen genoemden Heer aan uw Excie gunstig voordragt bij heeren GS aan te bevelen.
Den 20 Novb. 1833

Idem
Onderwerp: Schutterij
Een request van J. Buijs alhier woonachtig houdende aan Uwe Excie verzoek om als schutter wegens volbragte tienjarigen dienst te worden ontslagen. Met bijvoeging van de daarbij benoodigde bewijzen, wegens dienstprestatie ons ter hand gesteld zijnde, met verzoek hetzelve aan uwe Excie te doen toekomen.
Bij deze voldoende aan dat verzoek, zoo nemen wij de vrijheid dat request en bijlagen aan uwe Excie te doen toekomen en Uwe Excie te berigten dat volgens de bestaande Registers den Schutterij alhier den addressant, zoo in de voormalige als actuele Schutterij den bij de Wet bepaalde tien jaren dienst heeft vervuld, en dat mitsdien aan het verzochte ontslag zoude kunnen verleend worden, dat wij aan uwe Excie nader goedvinden onderwerpen.
Den 21 Novb. 1833

Idem
Onderwerp: Kinderziekte
Wij hebben de eer nevens deze aan Uwe Excie te doen toekomen een Staat der in deze Gemeente behandeld wordende personen aan de kinderziekte ten vervolge van die van den 15. Dezer maandag den 23 Novb.1833

Aan den Heer Directeur Generaal
Van de Marine te ’s Gravenhage
Onderwerp; over Adriana Dingemanse
Ik heb de eer in voldoening aan Uwe Excie verlangen, mij bij missive van den 28e Novb: j.l. no 47 betrekkelijk Adriana Dingemanse weduwe van den vrijwillige Matroos H. Buster te kennen gegeven, uwe Excie te berigten dat genoemde weduwe met haar in een ongehuwde staat bevindt, dat zij door door giften in staat, om een zeer klein kruideniers winkeltje op te rigten, om daar in voor haar en kindertjes haar bestaan te vinden; dat in eenen arme visschersplaats gelijk deze maar sober is, en dat op haar gedrag niets valt aan te merken zoo dat ik alle vrijheid heb, om haar en kinderen in uw Excie goedgunstig aandenken aan te bevelen
Den 2. Decb.1833

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Kinderziekte
Wij hebben de eer nevens deze aan Uwe Excie te doen toekomen een staat der in onze Gemeente behandeld wordende personen aan de kinderziekte ten vervolge van die van den 30e der vorige maandag den 9 Decb. 1833

Idem
Onderwerp: Addres C. Vinke Nationale Militie
Bij Uw Excie Missive van den 10e dezer maand A 1 afd N.M. nr 13853 om berigt consideratie en advies in onze handen gesteld zijnde het addres van C. Vinke daglooner te Nieuw-en St. Joosland daarbij Uwe Excie verzoekende om op de eene of andere wijze in de onderscheidene behoeften van deszelfs zoon J. Vinke geboren te Middelburg, milicien van 1826 thans met onbepaald verlof zij zijn vader, zich bevindende zonder gevoel in de beenen, volstrekt lam daar neder ligt, mogt worden voorzien.
Hebben wij de eer in voldoening daaraan Uw Excie te berigten dat gem: Vinke in 1826 zijn vader hier wonende , in het contingent dezer Gemeente voor de Nat: Militie in dienst is getreden.
Dat deszelfs vader en Huisgezin den 14 April 1829 metterwoon naar de gemeente Nieuwland is vertrokken en gen: milicien te Middelburg geboren en mitsdien zoo het ons voorkomt volgens art: 1 en 3 der wet van den 28 Novb. 1828 (St.Bl. no 40) onze Gemeente niet meer behoord tot deszelfs domicilie van onderstand
Dan het is minder waar dat wij die zaak geensints ons hebben aangetrokken daar den addressant onder kennisgeving van den toestand waarin hij door zijnen zoon verkeerd aan onzen Burgemeester deszelfs raad heeft gevraagd en dat die hem heeft te kennen gegeven dat hem het beste voorkwam dat hij poging aanwende om zijn gem: zoon in het Hospitaal te Middelburg, werd opgenoomen en dat hij evenwel volgens het gemelde in dat addres daarin niet schijnt geslaagd te zijn.
En daar volgens de bestaande verordeningen verlofgangers van alle wapenkorpsen bij eventuele ziekte door de besturen naar het naastbij gelegene Hospitaal moeten worden opgezonden dunkt het ons, dat hoewel die milicien met een onbepaald verlof zich ten zijnen vind, echter uit den dienst niet is ontslagen, en wanneer men in aanmerking neemt het geposeerde in dat addres, dat hij in den dienst door vele ontberingen in dien ongelukkigen toestand is gebragt en reeds ongesteld was bij het bekomen van dat verlof het ons billijk voorkomt den zelven in het Hospitaal werd opgenomen.
Even deze gedachten. Met terugzending van dat addres aan Uwe Excie nader goedvinden onderwerpende
Den 14 Decb. 1833

Idem
Onderwerp: personeel van het bestuur
Wij hebben de Eer hierbij aan Uwe Excie te doen toekomen de staat van het Personeel van het bestuur ingerigt overeenkomstig het model gevoegd achter Uwe Excie circulaire van den 5 Novb. L.l. A no 12594
(Prov.blad no 119)
Burgemeester: C.D. Baars
Wethouders: A. van Eenennaam ( jaar van aftreden 1833) en J. de Marée( jaar van aftreden 1834)
De Leden van de Raad: L.Wisse (1833), J. van der Weele(1834), A. Adriaanse (1836) en J. Kraamer (1836)
Secretaris: C.J. Baars
Ontvanger: C.J. Baars

Idem
Onderwerp: Kinderziekte
Wij hebben de eer nevens deze aan Uw Excie te doen toekomen een Staat der in onze gemeente behandeld wordende personen aan de kinderziekte ten vervolge van die van den 7e dezer maand
Den 16 Decb: 1833

Aan de Heer president van de Centrale Directie van Walcheren
Onderwerp: Wagendiensten aan den dijk van Westkappelle
De Lijst der wagens door mijne gemeente voor diensten aan den dijk van Westkappelle geleverd bij UwEG missive van gisteren no 9 gevoegd niet juist gevonden hebbende daar er zelve onderscheidene personen op zijn vermeld die niet tot mijne gemeente behooren, zoo heb ik gemeend bij retour derzelve een Lijst te voegen van de wagens door mijne gemeente geleverd, opgemaakt, en overeenkomstig UEG aanschrijvingen, en volgens mijne aanteekening daar van gehouden.
Die verzuimd hebben staan daar bij aangeteekend en de reden daar van zijn. Voor zoo ver mij bekend, Koets die zijn beurt hadt aanbesteed, was het berigt aan den aannemer gedaan, bij denzelven niet ontvangen—de overige door het slegte weder terug gebleven
Den 17 Decb:1833

Aan den Heer Gouverneur
Onderwerp: Staat handteekening Burgemeester etc
Nationale Militie
In voldoening aan uwe Excie besluit van den 12 dezer maand (P.B. no 1290 heb ik de eer nevens deze aan uwe Excie te doen toekomen de Staat in triplo van mijne handteekening, zoo mede die van mijnen plaatsvervanger en twee leden uit den raad, ten einde door uwe Excie te worden benoemd tot de teekening der attesten van de Nationale Militie bij de ligting van het aanstaande jaar 1834
Den 21 Decb: 1833

Aan de Heer OnderInspecteur
Van het Lootswezen enz te Vlissingen
A rA V ? Westerholt
In voldoening aan UEG verlangen mij bij deszelfs confidentieele missive van de 19e dezer no 420 te kennen gegeven, heb ik de eer UEG te berigten
Dat ik ten opzichte van het goed branden der kustvuren op Westschouwen bij schippers van visschuiten mijner gemeente op wiens getuigenis ik volkomen kan vertrouwen, het noodig onderzoek heb gedaan, en dat die mij hebben te kennen gegeven:
Dat genoemde kustvuren vroeger zeer goed branden, en zij er veel nut van hadden , doch dat nu al sedert eenige tijd daar op niet veel te roemen, want dat dezelve meestal niet alleen zeer flaauw branden, maar het ook wel gebeurde , dat er in het geheel geen vuur te zien was, en daar zij er veel belang bij hadden, hoopten zij dat dit mogt verbeterd worden.
Ik heb de eer met alle hoogachting mij te noemen.
De Burgemeester der stad Arnemuiden
Den 23 Decb: 1833

Aan Heeren GS
Onderwerp: Kinderziekte
In voldoening aan UEGA resolutie van den 13 dezer maand no 8 betrekkelijk de thans in onze gemeente heerschende kinderziekte hebben wij de eer UEG te berigten
Dat wel is waar er sterfgevallen aan die ziekte hebben plaats gehad, doch niet buitengewoon, maar even gelijk dit bij andere gewone ziekte plaats vind, als zijnde sedert het begin van de maand Augustus j.l., wanneer die ziekte haar hier heeft geopenbaard, niet meer dan 7 Personen daar aan overleden, en onder welk getal er nog zijn geweest, waarvan men niet bepaald zeggen kan, dat zij aan de gevolgen van die ziekte, maar aan daar bij toekomende bijzondere toevallen, of reeds bevorens bestaande ziekte zijn overleden.
Dat niemand der aan die ziekte lijdende personen voor zoo ver ons bij onderzoek is bekend geworden tot heden van geneeskundige hulp is verstoken geweest, maar naar eisch is verleend geworden gelijk zulks blijkt uit de Staten die wij de eer hebben wekelijks aan Zijne Excie den Heere Staatsraad dzer provincie te doen toekomen, terwijl wij dien aangaande zullen trachten alle mogelijke toezicht te houden dat aan behoeftige lijders de noodige geneeskundige hulp verleend word.
Dat wij naar aanleiding van ZM besluit van den 18 April 1818 (Staatsblad no 20) bij vernieuwing zoo door aanzegging aan den Schoolhouder dezer gemeente als bij bekend making onze Ingezetenen hebben herinnerd aan de bepalingen met vermelding derzelve in het genoemde KB vastgesteld en daar bij aanbevolen dezelve stiptelijk in acht te nemen.
En eindelijk dat hoewel die ziekte nog voortduurt, echter dezelve goedaardig blijft, zoo dat dezelve niet kan beschouwd worden van dien aard te zijn, gelijk die ziekte over 25 en 14 jaren alhier heeft geheerscht.
De Burgemeester en Wethouders
Den 23 December 1833

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Kinderziekte
Wij hebben de eer Uwe Excie te berigten dat sedert onze brief van den 16e dezer no 130 aan Uwe Excie met de Staat van de in onze gemeente behandeld wordende personen aan de Kinderziekte geene nieuwe aangiften daar van bij ons zijn ingekomen.
Den 23 Decb: 1833

Aan de Provinciale Kommissie
Onderwerp: Kinderziekte
In antwoord op UEG missive van den 23 dezer betrekkelijk het naleven door mijne Gemeente van het bepaalde bij Zijn Majesteit besluit dato 18 April 1818 nopens het begraven der lijken aan de kinderziekte overleden.
Heb ik de eer UEG te berigten dat aan die bepaling bij art 19 van het genoemde besluit alhier voldaan word; alleen is mij bekend dat( hoewel zonder mijn consent) eene vrouw die wel de kinderziekte had, doch volgens het mij medegedeelde juist aan de gevolgen daarvan niet is overleden Vrijdag morgen daaraan volgende is begraven ter oorzake zoo van hare famille als van de dragers voor hun beroep op de marktdag stadwaarts mogten, waarop ik dan ook daarop geen bijzondere aanmerking heb gemaakt.
Wat een van Opdorp daarover aan UEG schrijft, laat ik aan hem over, en dacht bij het lezen van die periode zoude hij wel Commissaris van Policie willen worden.
Hoewel ja vele in deze Gemeente niet lezen kunnen, kan ik doch UEG melden dat bekendmakingen van welke inhoud ook, spoedig genoeg de ingezetenen kennelijk wordt daar er toch zijn die dezelve lezen en dan aan andere mededeelen en ten opzichte van het begraven was het bijna overbodig, ik dit in de bekendmaking melde, daar 24 uur na het overlijden de inschrijving in het register gedurende de absentie van mijn zoon dit door mijzelve geschied, wanneer ik den aangever aan die bepaling niet alleen herinner, maar maar gelast daar aan te voldoen.
Dan gezegde van Opdorp kan geen brieven, addressen boekjes etc aan of over Collegien of besturen schrijven, of een of ander moet daarin door hem berispt of gehekeld worden, en ik vertrouwe ik UEG hier onbekend is??? ,zoo heeft hij mij in eenen antwoord op eenen brief, die ik in de hoogenoodzoudzakelijkheid ?? ben geweest? (Want buiten dien dat ik het nooit) over de kinderziekte in de vorige maand te schrijven niet alleen mij, anderen maar ook UEG daarin zoo iets toegevoegd mij schrijvende ?? gevaccineerd heb ik 7 kinderen—door de slegte hoedanigheid der mij vanwege de geneeskundige Commissie toegezonden vaccine is een derzelve niet gevacc enz
Doch zoo als iemand die hem te vriend behoord te zijn mij in de vorige week sprekende over zijn hekelachtig schrijven, zeide, dit legt zoo in dien man zijn aard, en daarbij bedenkende dat hij in een land is geboren en opgevoed daar dit een eigenschap schijnt te zijn, zeide ik Amen, dit zij zoo.
Maar genoeg van die mensen, die het de besturen en Collegiën welke met hem in aanraking komen zoo veel doenelijk moeijlijk maakt alleen nog dit dat door hem tot heden geen behoeftige lijders aan de kinderziekte aan mij of Armbestuur zijn opgedragen, datik ook niet van hem wacht, dan moet tevens UEG berigten dat in de vorige week (uitgezonderd een dezen morgen) geen aangifte van door die ziekte gevallenen personen heeft plaats gehad
Door de Burgemeester geteekend
Den 27 decb.1833

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Kinderziekte
Wij hebben de eer nevens deze aan Uwe Excie te doen toekomen een Staat van de in deze gemeente aan de Kinderziekte gevallene personen, sedert onze Missive van den 23 dezer no 135 waarvan de aangiften bij ons zijn ingekomen
Burgemeester en Wethouders

Den 30 Decb: 1833


1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Wering Bedelarij
Wij hebben de Eer Uwe Excellentie te berigten dat in onze gemeente een aanhoudend toezicht tot wering der bedelarij plaats heeft en daar in de drie laatste maanden van het afgelopen jaar geene bedelende personen alhier zijn ontdekt of voor ons gebragt geworden
Burgemeester en Wethouders
Den 2 Januarij 1834
Idem
Berigt maten & gewigten
Bericht: ten aanzien van de invoering van de nieuwe maten en gewigten zijn geen overtredingen geconstateerd
2 Januarij 1834

Idem
Staat Broodzetting
Hierbij een staat der Broodzetting over de laatste drie maanden van het afgelopen jaar. Zzo als die naar opgave der marktprijs van de granen alhier is geregeld geworden overeenkomstig het besluit van Heeren GS van den 2 Mei 1828 Pr.Blad no 78
Den 2e Januarij

Idem
Onderwerp: Fabrieken, trafieken of werkwinkels
Bericht: dat gedurende het afgeloopenen jaar 1833 geene verandering is voorgevalen in de Fabrieken, trafieken of werkwinkels welke in deze Gemeente worden gevonden
Den 2 Januarij 1834

Idem
Onderwerp: Stierhouders en Keurmeesters
Naar aanleiding van het bepaalde in het reglement op de Stierhouders en keurmeesters van den 20 April 1817 hebben wij de Eer Uwe Excellentie te berigten dat alhier thans nog dezelfde persoon A.Boogert Stierhouder is. En dat met betrekking tot de keurmeesters geene verandering is voorgevallen.
Den 2 Januarij 1834

De Heer Burgemeester van Wissekerke & Geersdijk ca
Onderwerp: Burgerlijke Stand
Ik heb de Eer UEA te berigten dat ik niet alleen volgens UEA opgave in deszelfs missive van den 28 der vorige maand no 118 in het register van geboorten van het jaar 1815 maar ook in die van 1814 en 1816 mijner gemeente geen geboorte aangifte heb gevonden van Johannis Franciscus van Herfst zoon van Theresia Maas zoodat waarschijnlijk in ene andere gemeente zal zijn ingeschreven
Den 2 Januarij

Aan den Eerw: Kerkenraad van Arnemuiden
Onderwerp: Benoeming diakenen
Wij hebben de Eer Uwe Eerw: bij deze kennis te geven dat uit het dubbeltal door Uwe Eerw bij missie van den 30 der vorige maand vooredragene personen tot diakenen voor de aftredende zijn benoemd de personen van Pieter Kraamer en Blaas Jacobse de Nooijer met verzoek de benoemde hiervan kennis te geven en dezelve vervolgens naar Kerkelijk gebruik in die bedienng te bevestigen
Den 2 Januarij

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Verzoek matrozen M. Schroevers en de
Quelerij om verplaatsing
In voldoening aan Uwe Excie verlangens om bij missive van den 16 Decb: 1833 A no 14018 1 afd betrekkelijk eene te doene onderzoek nopens een adres van de vrijwillige matrozen M. Schroevers en J. de Quelerij dienende beide aan boord van ZM fregat Euridicee strekkende om daar bij aangevoerde redenen op ZM kanonneerbooten op de Schelde te worden overgeplaatst te kennen gegeven: Hebben wij de eer Uwe Excie te berigten.
Dat volgens de mondelinge getuigenis door eerstgem: M. Schroevers aan den Burgemeester gedaan, tijdens hij hier met verlof zich bevond; dat adres door de hr. Van Opdorp is gesteld en zoo door hem als door J. de Quelerij met een kruisje is geteekend, en de handmerken door gem; van Opdorp en deszelfs bediende Wanrooij is bekrachtigd geworden.
Dat zoo door hem als door zijn medemakker de Quelerij bij een ondergane onderzoek door hunnen kapt: ter Zee de Heer Kommandant de Couvier de Dubekort ?/Duvecot ? stellig is ontkend voorschr; adres door hun is geteekend alleen om daar door alle moeijlijkheden te ontwijken, en bij die gelegenheid aan hunnen Kommandant hebben te kennen gegeven dat dit adres waarschijnlijk door hunnen vader is geteekend geworden, en zij dit wel konden voorgeven daar juist de voornaam van hunnen vader de zelfde was van de gen: schepelingen, dat alzoo toeschijnt met overleg of wel door medegedeelde Raad geschied te zijn; te meer daar gem: Schroevers heeft verklaard dat zij beiden wel verlangden om op een kanonneerboot geplaatst te worden, zoo als zij aan de Steller en Schrijver van dat adres hadden te kennen gegeven, en zij dan ook op hoop van verplaatsing dat adres hadden geteekend, doch door onkunde niet hadden ingezien het ongegronde en verkeerde in dat verzoek voorkomende, dat hij wenschte als niet geschreven mogt worden aangemerkt.
Dat adres hierbij teruggaande moeten wij Uwe Excie te kennen geven, dat wij de schepeling de Quelerij tot heden vruchteloos afgeweekt ??/ afgewacht ? , dat hij ook met verlof zich hier zoude bevinden. Om hem ook deswegens mede te onderzoeken, dan vertrouwende dat zijne getuigenis volkomen zoude overeenstemmen met het gemelde, hebben wij niet langer durven vertragen, om aan Uwe Excie deswegens het bij ons onderzochte en bekend gewordene mede te deelen.
Den 6 Jan: 1834


Aan Heeren GS van Zeeland
Onderwerp: om autorisatie onvoorziene
Uitgaven 1833
Wij nemen de vrijheid UEGA bij deze te verzoeken om aan ons de noodige autorisatie te verleenen ten einde uit de post van onvoorziene uitgaven over 1833 te mogen betalen:
1e Eene som van f.19,92 die wij verschuldigd zijn voor eene gemaakte uitwatering aan den zogenaamden Christiaan Polder, waar voor wel een uitwatering bestond dan die in het kanaal loosde, en bij hooge vloeden zeer gevaarlijk is bevonden, en waarin bij de overvloedige regen in de vorige maand gevallen tot voorkoming van schade in de plaats? dadelijk mogt worden voorzien en
2e Eene som van f.5. voor kosten der bijwerking van de tafels en leggers van het kadaster, aan den bewaarder van het zelve, die wij naar aanleiding van het besluit van ZExcie den Heere Staatsraad Gouverneur dezer Provincie van den 25e Oct; j.l. (P.B.no 135) en wel volgens art: 5 en 6 van dat besluit tot voorkoming van abuizen vriendelijk hebben opgedragen, en waar aan door Zijn Excie is voldaan
Den 6 Jan: 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Kinderziekte
Wij hebben de eer nevens deze aan Uw Excie te doen toekomen een staat van de in onze Gemeente aan de Kinderziekte gevallene personen, sedert onze missive van den 30 e der vorige maand no 137
Den 6 Jan: 1834

Idem
Onderwerp: Verbaal Stedelijke kas
Hier nevens hebben wij de eer aan Uw Excie te doen toekomen een verbaal van onzen bevinding van den Staat der Stedelijk kas volgens de bestaande verordening door ons heden opgemaakt en geteekend
Den 8 Januarij 1834

Aan de Heer Gouverneur en Prov. Geneeskundige
Commissie
Onderwerp: vaccine
Wij hebben de eer nevens deze aan Uw Excie/ UEG te doen toekomen een staat der gevaccineerde en der aan de Kinderziekte behandelde personen in onze Gemeente, gedurende het laatste kwartaal van 1834
Den 10 Jan: 1834

Aan den Heer Directeur-Generaal der Telegraphische Gemeenschap
Te ’s Gravenhage
Onderwerp: Schaden kerk telegraaf
Bij gelegenheid in het najaar van 1832 wanneer UEG verteld van den Heere Gobius mij te kennen gaf, dat op den Thoorn alhier een Telegraaph zoude worden opgerigt en door mij eenige zwarigheid werdt gemaakt wegens de schade , die ik veronderstelde door dat Seinmachine aan Thoorn of Kerk zoude veroorzaakt worden, hebt UEG mij toegezegd dat alle schaden die daar door mogten worden toegebragt van ’s Rijkswege zoude vergoed worden.
Sedert de oprigting van die Telegraaf is zoo door het afvallen van daar aan gebondene Steenen als door de geweldigen schudding bij zwaren wind aan dat gebouw eenige Schade toegebragt, en Heeren Kerkmeesters die dit hebben doen herstellen hebben aan mij een nota van kosten daarvan ter hand gesteld, met verzoek dat ik mogt trachten te bewerken dat die Schaden hun mogt worden vergoed.
Ik neem alzoo de vrijheid UEG met bij voeging van die nota allervriendelijkst te verzoeken om in voldoening aan die toezegging deszelfs medewerking te verleenen of wel de noodige order te geven opdat de betaling daarvan aan Kerkmeesters mag plaats hebben.
In vertrouwen op UEG bereidvaardigheid in dezen heb ik de eer met hoogachting mij te noemen
UEGDW Dienaar
De Burgemeester van Arnemuiden.
Den 12 Jan: 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Kinderziekte
Wij hebben de eer nevens deze aan Uw Excie te doen toekomen een staat van de in onze Gemeente aan de Kinderziekte gevallene personen, sedert onze vorige staat van den 4e dezer maandag den 13 Jan: 1834

Aan de Heer Gouverneur
Onderwerp: Addres: D. van Belzen
Het addres van D.J. van Belsen alhier woonachtig aan ZM gepresenteerd, houdende om daarbij aangevoerde redenen verzoek om een onbepaald verlof voor zijn zoon P. van Belzen, dienende als fuselier bij de 4 komp 2 Batt: afd. Inf te bekomen bij Uw Excie dispositie van den 17 dezer A 1 afd NM no 564 heden bij ons ontvangen in onze handen gesteld zijnde, om Uw Excie te dienen van berigt consideratiën en advies hebben wij de eer in voldoening daar aan Uw Excie te berigten
dat genoemde milicien werkelijk van het jaar 1827 in dienst is, en bevorens als matroos op zijn vaders visschuit dientbaar was, en ook behoord heeft tot de bezetting der Sterkten aan de Scheldeoever, mede in Julij des vorigen jaars uit de fransche gevangenschap is terug gekeerd.
Dat wat betreft het gebrek aan volk voor de uitoeffening van de zeevisscherij, en zoo ver als eene waarheid kan aangemerkt worden dat de visscherij zedert de stremming van handel met Antwerpen zoo ongunstig is geweest, waardoor reeds 4 schuiten van deze plaats zijn gesloopt of aan de kant leggen, en vele visschers die geen deel in een visschuit hebben, geen begeerte hebben, om de geringe verdiensten hun als matrozen op dezelve te engageren, en zoo dit noch al plaats heeft zoodra in den zomer de vischvangst verslapt dadelijk dezelve verlaten, waar door het gebrek waarvan den addressant melding maakt voornamentlijk ontstaat en dat alzoo denzelve zeer zoude tegemoet gekomen worden, wanneer aan Zijne gen: zoon een onbepaald verlof werd verleend om hem te kunnen dienen, te meer daar zijnen anderen zoon, mede bij hem bevorens gevaren hebbende bij de Zeeuwsche Mobiele Schutterij zich in dienst bevind, en waar voor zoo wel als eerstgen: door de Burgemeester pogingen zijn in het werk gesteld,tot het bekomen van een onbepaald verlof, doch tot heden met geen gunstig gevolg terwijl het ons voorkomt eerstgen: daar op als een milicien van 1827 eenig aanspraak heeft.
En hier mede zouden wij meenen aan Uw Excie verlangen voldaan te hebben, dan vinden ons verpligt als eene stellige onwaarheid te verklaren het geposeerde aan het slot van dat addres alsof de Burgemeester ongaarn de naamteekeningen zoude legaliseren van addressen door hem niet opgemaakt; zijne werkzaamheden zijn door de absentie van zijn zoon zoo veelvuldig dat hij met genoegen het stellen van zodanige addressen aan anderen overlaat, wanneer het hem weinig moeite veroorzaakt de naamteekening te legaliseren, dan men merkt hier bij aan dat de Steller van dat addres is den Heelm: van Opdorp, die onmogelijk een addres kan opmaken, zonder de daar bij betrokkenen Burgerlijke of militaire besturen hatelijk op de een of ander wijs aan te vallen waar van reeds onderscheidene addressen tot bewijs kunnen verstrekken, die door onkundige dan worden geteekend, en dat dusgezegde van Opdorp daarop naderkomt , heeft zijn oorsprong van een addres door de vrouw van genoemde milicien in noch aan het Dep. Van oorlog ten gezegde einde gepresenteerd dat door de Burgemeester niet is gelegaliseerd geworden omdat die vrouw niet alleen te Cleverskerke noch woont, maar den 2 Novb: 1833 alhier gehuwd en in dat addres gemeld werd, zij zij in eene hooge zwangeren toestand haar bevind, en in de maand Julij te voren was bevallen, terwijl gem; milicien zedert hare bevalling tot kort voor het voltrekken van dat huwelijk was absent geweest en waarom die legalisatie niet door hem maar door de Burgemeester van Cleverskerke had behooren plaats te hebben gehad.
Wij hebben gemeend Uw Excie het bovengem: mede te deelen, om de verkeerde berigten van gen: stellen van dat addres dat wij hier bij aan Uwe Excie doen terug komen, naar waarheid te wederleggen en Uw Excie zal zoo wij verzoeken het uitgebreide aan dit rapport gunstig te verschonen
Den 21 Jan: 1834

Idem
Onderwerp: Kinderziekte
Wij hebben de eer nevens deze aan uw Excie te doen toekomen een staat van de in onze Gemeente aan de kinderziekte behandeld wordende personen ten vervolge van den staat van den 11e dezer maand.
Den 20 Jan: 1834

Idem
Onderwerp: Staat bevolking
Wij hebben de eer nevens deze aan Uw Excie te doen toekomen de Staat van bevolking dezer Gemeente, zooals die was op den 31 Decb: 1833 zoo mede de Staten van geboorte en sterfte met de daar bij behoorende tabel van het vorige jaar, terwijl in den loop van het zelve acht huwelijken zijn voltrokken en geen Echtscheiding heeft plaats gehad
Den 22 Jan: 1834

Aan Heeren GS van Zeeland
Onderwerp: Gealimenteerde kinderen
Wij hebben de eer in voldoening aan UEGA besluit van den 27 Decb: 1833 (PB no135) bij deze aan UEGA te doen toekomen een nominative staat der weezen welke door het gesubsidieerd wordende Armbestuur dezer gemeente gealimenteerd worden waar onder wij de verEischte verklaring hebben gesteld terwijl alhier geene anderen Arminrigtingen dan het gen: Diaconie Armbestuur.
Den 22 Jan: 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Trekdieren en Voertuigen
Wij hebben de eer deze aan Uw Excie te doen toekomen een staat van het aantal trekdieren en voertuigen welke zich op den 1e dezer maand in de Gemeente bevinden, opgemaakt overeenkomstig het model gevoegd bij Uw Excie circulaire van den 29e Oct: 1829 (PB no 127)
Den 24 Jan: 1834

Idem
Onderwerp: Nat: Militie
Inschrijving Weezen
Wij hebben de eer Uw Excie te berigten dat reeds voor den ontvangst van Uw Excie Missivw van de 23. Dezer maand A no 787 1 afd; N.M. houdende opgave ter inschrijving voor de Lichting van 1834 van de weeze M. Beeckman geboren in 1815 en uitbesteed in de Koloniën der Maatschappij van Weldadigheid in de provincie Drenthe.
Gen: weeze als door het Diaconie Armbestuur dezer gemeente was ingeschreven, overeenkomstig het bepaalde in Uw Excie circulaire van de 2 Novb: 1826 A no 116 83 N.M. 2 afd
Den 25 Jan: 1834

Idem
Onderwerp: Kinderziekte.
Wij hebben de eer nevens deze aan Uw Excie te doen toekomen een Staat van de in onze Gemeente aan de Kinderziekte behandeld wordende personen ten vervolge van den staat van den 18e dezer maand.
Den 27 Jan: 1834

Idem
Onderwerp: Inschrijvings Register
Alph: Lijst
Ik heb de eer nevens deze aan Uw Excie te doen toekomen het Inschrijvings Register en Alph: Lijst van de manspersonen in 1815 geboren welke tot deze gemeente behoren en aan de Ligting van de Nat.Mil. van dit jaar moeten deelnemen; terwijl geen vrijwilligers zich hebben aangeboden bij de Nat: Militie ter bekoming van vrijstelling bij mij zijn ingekomen
Den 30 Jan: 1834

Idem
Onderwerp: Telegraphie
Toen op het einde van het jaar 1832 door dhr: G Joosse? 1 Lieut Ingenieur Directeur der telegraphische gemeenschap aan onze Burgemeester werd kennis gegeven dat op den Thoorn dezer Stede een telegraphe zou worden opgerigt , en aan dien Heer de bedenking werd gemaakt dat die machine ongetwijffeld schade aan het gebouw zoude veroorzaakt worden, is door ZijExcie daar op geantwoord dat alle schaden, die aan Thoren of Kerk daar door werden toegebragt door het Gouvernement zoude worden vergoed.
Sedert de oprigting van die machine is niet alleen door de geweldige schudding bij zwaren wind maar ook door het van tijd tot tijd afvallen van Steenen die aan de Staken worden gebonden om dezelve gemakkelijk te doen wenden, voornamentlijk aan het dak der Kerk eenige schade toegebragt en Kerkmeesters dezer gemeente hebben dien ten gevolge een nota aan de Burgemeester ter hand gesteld houdende opgave der kosten daar van met verzoek om de verEischte poging aan te wenden, dat dezelve de voldoening daar van erlangden.
De Burgemeester heeft bij eene missive in dato 11 dezer de nota aan gem: Heer gezonden, met vriendelijk verzoek om te bewerken of de nodige order te verleenen . op dat die kosten mogten worden goedgedaan.
Den Gem: Hr Directeur heeft daar op geantwoord dat Zijn Ed heeft gezegd dat alle schade welke zou worden veroorzaakt bij den opbouw of weder afbraak door het Gouvernement wierden vergoed en dat daar uit geensints volgt, dat het onderhoud der Kerk en Thoorn hier in begrepen is daar er geen schade kan veroorzaakt worden bij aldien geen gedeelte der telegraaf door zware wind afgerukt wordt, en dit gedeelte op de kerk of belendende huizen nederkwam, en dat in dat geval nog geene verpligting van schade vergoeding bestaat, maar zulks zoude moeten aangemerkt als eene tegemoetkoming en heeft zij Ed: mitsdien die nota terug gezonden.
Intusschen beschouwen wij die machine in belang van het algemeen bij ons geplaatst en waardoor niet alleen de gem: schade is veroorzaakt maar die ook door de geweldige Schudding der Thoorn niet weinig doet lijden. En zeer zeker daar aan binnen weinige tijd reparatiën zullen behoren te geschieden, dewelke anders nog geen plaats zou gehad hebben, daar bij komt het gevaar waarin Kerk en Thoorn steeds zijn door een bij die machine gestookt wordende kaggel en waar bij zo als wel behoorde een waterbak van 12 à 15 kubieke voeten geplaatst te zijn om daar van in tijd van nood gebruik te maken, en alzo zijn wij van gedachten dat onze kerk, wel degelijk aanspraak heeft op vergoeding van schade door die telegraaf veroorzaakt wordende.
Wij nemen de vrijheid Uwe Excie het vorengem; mede te deelen, en tevens uw Excie eerbiedig te verzoeken om deszelfs medewerkende invloed te verleenen daar waar uw Excie dit mag goedvinden opdat onze kerk die schade waarvan zij de nota hier bijvoegen mag worden goedgedaan.
Den 31 Jan: 1834

Aan de Heer Vice Admiraal
Komm: der Marine Opperbevelhebber
Der vesting Vlissingen
Onderwerp: over matrozen F. de Nooijer
M. Schroevers
De vrijwillig dienende matrozen F. de Nooijer en M. Schroevers thans geplaatst op ZM schip Euridicee waarvan de Eerstgen: door uw Excie tusschenkomst bij missive van 30 Sept: l.l. no 1531 mij medegedeeld van ZM schip de Leeuw herwaarts is gekomen, hebben wel geene bijzondere redenen van klagten in te brengen, maar verlangen evenwel om als het immer doenelijk was weder in hunnen vorige betrekking als loodsen op een Kanonneerboot geplaatst te worden, en derzelver ouders hebben mij verzogt dat verlangen aan uwe Excie kenbaar te maken.
In voldoening daar aan en op grond van bovengem; missive neme ik de vrijheid die personen aan uwe Excie eerbiedig aan te bevelen, of eerlang voorkomen, dezelve op een kanonneerboot te detacheren
Den 5.febr:1834

Aan den Heer Gedeleg: van het toezigt op de veldwachters Dienst te Middelburg
Onderwerp: Dienst veldwachters.
In voldoening aan art: 59 van het Reglement van den 26 JUnij 1829 heb ik de eer UEA te berigten dat de veldwachter mijnerGemeente zijn dienst getrouw en met ijver waarneemt en alzoo op zijn gedrag niets heb aan te merken en ook ter zijner opzichte of deszelfs dienst niets heb voor te dragen
Den 6 Febr: 1834

Aan ZExcie den Lieutenant Generaal
Opperbevelhebber van ZM troepen in Zeeland.
Schipper D.J. van Belzen heeft onlangst een addres gepresenteerd aan Uwe Excie om een onbepaald verlof of wel voor drie maanden te bekomen voor zijne zoon J. van Belzen, thans als schutter dienende bij de 1e Komp: 2 Batt: ZM Schutterij, en in welk verzoek Uw Excie bij dispositie van den 3 Jan: j.l. no 29 heeft gedifficulteerd alzoo er geene termen bestaan zijnen zoon boven deszelfs kameraden te begunstigen.
Gen: schipper die daar de vischvangst begint zeer verlegen is, heeft mij verzogt nogmals ten gezegde einde eene poging bij uwe Excie aan te wenden.
Overreed van die man zijn toestand die maar twee zonen heeft, en beide in dienst den eenen hier voren genoemd, den anderen bij de Nat: Militie; en daar door zich moet behelpen, met alle vreemden op zijn schuit, die zodra de visscherij niet gunstig gaat, hem verlaten, en buiten staat stellen om zijn beroep uit te oefenen en dat doch nimmer zoo gaat als met eigene kinderen; zoo neme ik de vrijheid om ten behoeve van gem: schipper Uw Excie eerbiedig te verzoeken van aan zijn zoon Joost van Belzen kan het niet zijn een onbepaald verlof te verleenen, als dan maar voor drie maanden dit toe te staan, daar dit, zooals men zegt aan andere visschers in dit Rijk is verleend geworden en dat voor die man in zijne ongelukkige toestand bijzonder tot nut en voordeel zoude kunnen verstrekken.
Ik hoop Uw Excie mijne vrijpostigheid zult verschoonen en met de wensch van eenen gunstige dispositie heb ik de eer met allen eerbied mij te noemen.
Uw Excie DW Dienaar
De Burgemeester van Arnemuiden
Den 7 Febr: 1834

Aan Zijne Excie dhr Dir: generaal
Voor de Marine
Onderwerp: Over pretensie
F. de Nooijer
Bij aangewende poging is het mij gelukt om voor de vrijwillige dienende matroos F: de Nooijer thans geplaatst op ZM Schip de Euridicee te Vlissingen de nodige bewijzen te erlangen van zijne pretensie hem als geweze loots op ZM kanonneereboot no 5 over Novb: tot 23 Decb: 1832 toekomende en die door krijgsgevangenschap in Vrankrijk waren te leur/ loor geraakt en waar voor als nu de WelEd: G Heer Kolonel Koopman, Kapt ter zee wel de goedheid heeft gehad de noodige bevestiging daar van te verleenen, en dewelke genoemde Matroos mij heeft verzogt daar de administratie van het schip Euridicee dit op zijn verlangen niet wel konde doen, die aan Uwe Excie te doen toekomen.
Hieraan voldoende , neme ik de vrijheid uwe Excie behoeve die matroos die weder zoo gaan als loodz zich op een kanonneerboot zag geplaatst eerbiedig te verzoeken van daar voor de nodige ordonnantie van betaling te verleenen
Den 7 Febr: 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Kinderziekte
Wij hebben de eer nevens deze aan Uw Excie te doen toekomen een Staat van de in onze gemeente aan de Kinderziekte behandeld wordende personen over de vorige week opgemaakt als zijnde in de week te voren, geene aangifte bij ons ingekomen en is alzoo deze ten vervolge op die van den 25 Jan; jongstleden.
Den 10 febr: 1834

Aan den Heer Dir: Generaal voor de Marine
Onderwerp: Trouwacte H:Buster
Ik heb de eer nevens deze aan uwe Excie te doen toekomen de trouw acte van Adriana Dingemanse , weduwe van den gesneuvelden Matroos Hendrik Buster, mij namens uw Excie bij mij missive van den 5 dezer aangevraagd.
Den 10 Febr: 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Verantwoording Patent Zegels
Dienst 1832.
Wij hebben de eer nevens deze aan Uw Excie te doen toekomen de 5 stuks patent Zegels welke wij bij Uw Excie missive van den 3 Sept: 1832 A no 10037 voor het 3e en 4e kw: van dat jaar hebben ontvangen en waarvan geene gebruikt zijn, en zulks in voldoening aan Uw Excie aanschrijving van den 14 dezer maand A o 1940 4 afd: bij ons heden ontvangen
Den 17 Febr: 1834.

Aan Zijn Exc: de Lieutenant-Generaal opperbevelhebber der Troepen in Zeeland
Onderwerp: Verzoek J.Vogel & Jan van Gelen
Na Uw Excie mijnen hartelijken dank betuigd te hebben voor de gunstige dispositie op mijn verzoek van den 7 dezer ten opzichte van de schutter J. van Belzen genomen mij bij missive van den 8 dezer no 214 medegedeeld , zij het mij gegund uwe Excie te kennen te geven dat in deszelfs Komp: van bovengen: Schutter , noch twee visschers mijner Gemeente dienende zijn als eenen J. Vogel & J. van Gelen welke beide personen in het najaar van 1830 wanneer de visscherij stilstond, hun tot maintien van hunne vrouwen en kinderen hebben laten overhalen om als plaatsvervangers ieder à f. 4,00 ’s weeks in den schutterlijken dienst te treden, in het denkbeeld dat die dienst maar 3 à 4 maanden zoude duren, en ed zaak met de Belgen zoude zijn afgeloopen, terwijl dan hunne gezinnen in den winter daar door eenig bestaan zouden genieten.
Intusschen zijn reeds meer dan drie jaren verloopen en dien dienst blijft noch voortduren, waardoor die personen niet alleen veel schade lijden, en hunne huisgezinnen een sober bestaan vinden, maar ook begint de betaling van de f. 4 ’s weeks op te houden ten minsten een van hun heeft reeds in geen drie weken dit ontvangen, waardoor deszelfs vrouw en kinderen in eene zeer kommervolle omstandigheid hun bevinden en ook den anderen die wanbetaling eerlang te wachten heeft , terwijl wanneer dit door Regtsmiddelen moet verkregen worden, bij onzekerheid daar van , eene geruimen tjjd zal verloopen, waarom de huisvrouwenvan genoemde persoenen, mij zeer vriendelijk hebben verzocht, om daar de visscherij eenen aanvang heeft genomen, ook ten hunnen behoeve eene poging aan te wenden, om gedurende de zomermaanden een verlof van Uw Excie te verzoeken, te einde de visscherij te mogen uitoefenen om alzoo in de behoeften van hunne vrouwen en kinderen te voorzien.
Onder mededeeling van het bovengem; neme ik de vrijheid uwe Excie dat verzoek te doen, en kan het zijn eene gunstige dispositie daarop te verleenen met verzoek van verschooning voor mijne vrijmoedighedid en betuiging ik de eer heb mij met alle hoogachting en respect te noemen.
Uw Excie DW Dienaar
De Burgemeester der stad Arnemuiden
Den 19 Febr: 1834.

Aan Heeren GS van Zeeland
Onderwerp: verzoek om autorisatie op onvoorziene uitgaven
Bij Missive van ZExcie : den Heere Staatsraad Gouverneur dezer Provincie van den 21 DEcb: 1833 A no 140 87 2 afd ons kennis gegeven zijnde dat de verplegingskosten van weezen dezer gemeente de 2e helft van dit jaar bedraagd f.71,46 en dat zelve uit ons aandeel in de prov: belasting zal worden gepreveleerd en verrekend, hebben wij dien ten gevolge het Armbestuur dezer gemeente de betaling aan ons daar van verzocht.
Dan dat Armbestuur heeft ons bij missive van den 1e dezer te kennen gegeven daar toe buiten staat te zijn, aangezien de behoeften van den Armen groot waren, en de bijzondere liefdegiften in vergelijking van andere jaren aanmerkelijk minder waarschijnlijk omdat de liefdadige menschen van oordeel zijn de behoeften niet zoo groot zijn, doordien weinig of geen vorst zich deze winter heeft vertoond, zonder te bedenken dat door de zware winden en stormen in dezen winter door de visschers niets is verdiend geworden, waarom dezelve verzoekt uit de plaatselijke kas tegemoet koming van die som te mogen erlangen.
Wij zijn niet alleen met het gemelde ten vollen bekend, maar ook daar van die Weezen die nu ten hunnen lasten zijn, bevorens in het leven van hunnen ouders in de bedelaars Koloniën hun bevindende, ten onzen laste waren, zijn wij genegen om aan hun verzoek te voldoen
En nemen mitsdien de vrijheid UEGA te verzoeken van aan ons de noodige autorisatie te verleenen om aan het armbestuur een extra subsidie van f.70- te mogen toekennen, te betalen uit de post van onvoorziene uitgaven van dit jaar op onze begrooting gealloueerd.
Den 19 febr: 1834

Aan den bevelhebber van het Depot der 17 afd Inf. N:M: te Haarlem
Onderwerp: Attesten van dienst
Ik heb de eer UEG te verzoeken van aan mij te laten toekomen voor den in dienst overledene Klaas Klaasse loteling van 1831, zoo mede van Karel Monnel? Plaatsverv: van Adr: Meerman, mede Loteling van dat jaar en een attest van dienst van Johannis Pieter de Nooijer Loteling mede van dat jaar, en alle drie behoorende tot mijne gemeente welke attesten door mij bij de Mil: Raad dezer provincie moeten worden overlegd.
Den 22 febr:1834

Aan den bevelh: van het Dep der 2e afd: te Alkmaar
Onderwerp: Attest van dienst
Ik heb de eer UEG te verzoeken van aan mij te laten toekomen een attest van activen dienst van Cornelis van der Weide ten jare 1828 als Plaatsvervanger in dienst gegaan voor Ger: Wanrooij loteling van dat jaar behoorende tot mijne gemeente, ten einde hetzelve bij de Mil: Raad dezer Provincie over te leggen
Den 22 Febr: 1834

Aan den bevelh. van het depot 6 : Batt Art; N.M. te Bergen op Zoom
Onderwerp: Attest van dienst
Ik heb de eer UEG te verzoeken van aan mij te laten toekomen een attest van activen dienst van Jan Marijs Lot: mijner gemeente van 1833 thans dienend bij de 6e Komp: batt: art: ten einde hetzelve voor zijn broeder die nu geloot heeft bij de Mil; Raad in deze Gemeente over te leggen.
Den 22 febr; 1834

Aan den Heer Directeur Generaal
Van de Marine te s Gravenhage
Bij de Loting voor de Nat:Militie heeft Hendrik Marijs zoon van Cornelis en van Geertruid van Houte behoorende tot mijne gemeente het Dienstpligtig no 12 getrokken en volgens opgave van zijn vader is hij in 1830 als scheepsjongen op ZM schip Minerva geplaatst en thans op ZM Korvet Nehellennia in de Oostindiën ,waarvan een bewijs behoord te worden overgelegd bij de Militie Raad van deze provincie.
Ik heb daar van de noodige aanvrage laten doen bij de administratie van de Marine te Vlissingen en men heeft mij aan Uw Excie geaddresseerd.
Ik neem alzoo de vrijheid Uw Excie te verzoeken om de noodige order te verleenen van aan mij zoodanig certificaat af te geven, om het zelve bij genoemde Militie Raad over te leggen.
Den 25 Febr: 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Kinderziekte
Wij hebben de eer nevens deze aan uwe Excie te doen toekomen een Staat van de in onze Gemeente in de afgeloopenen week aan de Kinderziekte behandeld zijnde personen, daar in de vroegere weeken?? Sedert onze laatste missive van de 10 Febr; j.l. no 27 geene afgifte is binnengekomen.
Den 3 Maart 1834

Aan de Heer Generaal te Zutphen
Onderwerp: om verlof van A: van Belzen
De milicien A: van Belzen, dienende bij de 4 Komp; 1 Batt: 9e afd Infanterie behoorende tot mijne Gemeente zijnde van beroep visscher heeft al een en ander pogingen aangewend om een onbepaald verlof te erlangen, ten einde voor zijn vrouw en kind in de uitoefening van zijn beroep het noodig onderhoud te verdienen, dan tot heden heeft hij vruchteloos werkzaam geweest.
Zijn vader schipper op een visschuit die hem nu de visscherij een aanvang heeft genomen, zoo zeer op zijn schuit tot de uitoefening van dat beroep benoodigd heeft, en die zoo min als zijn vrouws vader, welke een arbeider is, in staat zijn on in de behoeften van zijn vrouw en kind te voorzien, daar zij aan hun eigen huisgezin meer dan genoeg hebben om bestaan te vinden, heeft mij verzocht om in hunne naam eene poging bij Uw Excie aan te wenden, om voor hunnen zoon een onbepaald verlof te bekomen.
Overtuigd vande waarheid van het bovengemelde en tevens in aanmerking genomen hebbende ZM goedgunstig besluit ten opzichte van miliciens van de de ligtingen van de jaren 1826 tot 1828 genomen, terwijl hij behoord tot de ligting van 1827 heb ik geen zwarigheid gemaakt om aan dat verzoek te voldoen.
En ik neem alzoo de vrijheid uw Excie eerbiedig te verzoeken in het belang van die vaders , vrouw en kind van genoemdde milicien, dat het uw Excie mogt behagen aan denzelven een onbepaald verlof te verleenen.
Uwe Excie hoop ik zal mijne vrijpostigheid verschoonen en wel gelieven te gelooven ik de eer heb mij met eerbied te noemen
Uw Excie DW Dienaar
De Burgemeester der stad Arnemuiden
Den 5 Maart 1834
Den 24 idem hetzelfde verzoek
Gedaan aan de generaal in Noordbrabant

Aan de Militie Raad
In Zeeland
Onderwerp: Doodextract B. de Ridder
En bewijs
De bij UEG missive van den 11e der vorige maand no 14 geadjourneerde persoon genaamd B. de Ridder no 10 van 1831 behoorende tot mijne gemeente in het vorige jaar overleden zijnde, heb ik de eer hier bij aan UEG te doen toekomen een Extract uit het Register van overlijden.
Ik voeg hier tevens bij een certificaat van den Heer Dir: Generaal voor de Marine tot bewijs dat Hendrik Marijs Loteling van dit jaar getrokken hebbende no 12 zich thans bevind in dienst van ZM Marine en wel op de Korvet Amphitrite in de Oostindiën en alzoo buiten de mogelijkheid om zich op de bepaalde dag voor de Militie Raad te verschijnen.
Den 6 Maart 1834

Aan den Heer Bevelhebber der Schutterij van Arnemuiden
Te Middelburg
Onderwerp: Ontslag Schutter J. Buijs
Bij een besluit van Zijne Exc: den Heere Staatsraad Gouverneur dezer Provincie in dato 24 Jan: l.l. A no 858 2e afd; worden wij verzogt den bevelhebber der Schutterij waar onder onze gemeente behoord te magtigen om aan den Schutter Jan Buijs zijn finale ontslag uit den Schutterlijken dienst te verleenen, welke daar op geregtigd is, en hem daar toe van een behoorlijk bewijs van ontslag of paspoort te voorzien.
In voldoening daar aan gelieve UEG deze als ten bovengemelde einde gemagtigd aan te merken, en voorzeide Schutter bij ontslag een bewijs daar van af te geven waarna door ons denzelven van de Schuttersrol zal worden afgeschreven.
Den 10.maart 1834

Aan de Heer Gouverneur
Onderwerp: Staat Wolvee
Wij hebben de eer in voldoening aan Uwe Excie circulaire van den 13e Junij 1829 (P.B. no 75) nevens deze aan Uw Excie te doen toekomen een staat aanwijzende het wolvee op den 1e der vorige maand in onze gemeente aanwezig
Den 11 Maart 1834

Aan Heeren GS van Zeeland
Onderwerp: Instellingen van Weldadigheid
Wij hebben de eer in voldoening aan UEGA besluit van den 31 Jan: j.l. (PB no 120 betrekkelijk de Instellingen van Weldadigheid nevens deze aan UEGA te doen toekomen, een staat van de Huiszittende Armen dezer Gemeente , door ons over het jaar 1833 opgemaakt, naar de opgave van het Diaconie Armbestuur dezer Gemeente aan ons gedaan met bijvoeging van een staat van het kosteloos onderwijs aan kinderen van behoeftigen mede in dat jaar gegeven, en welke Staten met naauwkeurigheid volgens de bestaande modellen zijn ingevuld, terwijl in deze gemeente geene andere Instellingen van Weldadigheid dan de hier bovengenoemde aanwezig zijn.
Den 12 Maart 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Telegraaf bemoeijingen
Naar aanleiding van Uw Excie missive van den 20e der vorige maand A no 2376 2 afd betrekkelijk de door uwe Excie bemoeijingen bij het depot van de Marine aan onze Kerk toegekende vergoeding van de door de telegraaf aan dezelve toegebragte schade ad f.39,17 hebben wij de eer na Uw Excie namens onze Kerkmeesters hartelijken dank betuigt te hebben voordie gunstige tusschenkomst bij deze aan Uw Excie te doen toekomen eene declaratie in duplo waar van een op zegel gestaafd door de belanghebbende voor voldaan geteekend, en door het Kerkbestuur bekrachtigde mede op zegel geschreven memorie of rekening van kosten der bedoelde schade gemaakt, zooals dit in bovengem: door uw Excie is voorgeschreven.
Den 17 Maart 1834

Aan dhr Kapt: Michelhoff
Komm. De 2 Komp: van het N.M .etc
Onderwerp: om prol. Van verlof D. Grootjans
Het verlof aan den milicien D Grootjans door UEG verleend met den 31 dezer maand expirerend zoo neme ik de vrijheid uit naam van zijnen ouden vader voor hij nu ter vischvangst vaart, onder dankbetuiging voor het verleende UEG vriendelijk te verzoeken, dat verlof gedurende het zomer-saisoen te prolongeren op dat hij gedurende dien tijd mag voortgaan bij den uitoefening van dat beroep dien ouden vader in deszelfs bestaan tegemoet te komen.
Den 17 Maart 1834

Aan de Heer Controleur te Middelburg
Onderwerp: Kohier grondlasten 1834
Ik heb de eer EUG de ontvangst van deszelfs missive dato 21 dezer maand no 139 te berigten, en tevens dat het daar bijgevoegden Kohier van de grondlasten voor dit jaar heden in mijne gemeente is bekend gemaakt en vervolgens ter invordering aan ’s Rijks Ontvanger dezer gemeente is gezonden.
Den 24 Maart 1834

Aan de Heer Gouverneur
Onderwerp: Kohier grondlasten 1834
Wij hebben de eer Uw Excie: bij deze kennis te geven dat het Kohier van de grondlasten dezer gemeente voor dit loopend jaar bij ons is ingekomen en dat daar van heden de gewonen bekendmaking is gedaan waarna het zelve ter invordering aan ’s Rijks Ontvanger dezer gemeente is ter hand gesteld
Den 24 Maart 1834

Aan dhr: Bevelhebber van de 2e afd: Inf: te Alkmaar
Onderwerp: om bewijs van dienst
De Persoon van Marinus Keur gediend hebbende in de 3e Komp; van dhr Kapt: Dominicus 1 Batt: 2e afd: van de Ligting van 1818 bij de Militie Raad van deze provincie een bewijs moetende overleggen voor zijne jongere broeder dat hij zijn diensttijd heeft volbragt, ben ik zoo vrij UEg te inviteren van aan mij dat bewijs te laten toekomen, om hetzelve bij genoemde Militie Raad over te leggen
Den 25 Maart 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Vergoeding schade Kerk
Wij hebben de eer in voldoening aan Uw Excie Missive van den 24e dezer A no3290 1 afd: bij deze aan uwe Excie te doen toekomen de declaratie ter vergoeding der door de telegraphische bewerking aan de Kerk onzer gemeente toegebragte schade, in duplo opgemaakt waarvan een op zegel en ten onzen name gesteld, ter vervanging van die teruggezondene welke bij onzen brief van den 17 dezer no 42 is gevoegd geweest.
Den 26 Maart 1834

Aan de Militie Raad van Zeeland
Onderwerp: Over B. de Ridder & H. Marijs
Bij UEG missive van den 29 der vorige maand no 10 onder anderen ook tot den 8e dezer maand geadjourneerd zijnde B. de Ridder Loteling: van 1831 no 10 en H. Marijs Loteling: van dit jaar no 12 heb ik mij daar over verwonderd aangezien ik bij een brief van den 6 maart l.l. no 38 aan UEG heb doen toekoemen van Eerstgen: een extract uit het register van Overlijden, als in 1833 alhier overleden, en van laatstgenoemde H. Marijs een Certificaat van den Heer Dir: Generaal van de Marine, tot bewijs dat denzelven zich thans in dienst bevind van ZM Marine op het Korvet Amphitrite in de Oostindiën en ik vertrouw beide bewijzen voldoende zullen bevonden, en alzoo door UEG daar mede zal worden genoegen genomen
Den 2 April 1834

Aan de Heer Controleur bewaarder van het Kadaster te Middelburg
Onderwerp: onbelastbare gebouwen
Wij hebben de eer in voldoening aan UEG verzoek ons gedaan bij missive van den 24e Maart l.l. betrekkelijk de onbelastbare gebouwen in onze gemeente eventueel in de belasting aangeslagen UEG te kennen te geven dat volgens de tabel van rangschikking der eigendommen pag: 46 van de verzameling den Model vermeld in deze gemeente gevonden worden:
Een huis en schuur of magazijn behoorende aan den Armen en bewoond door den Leraar dezer gemeente benevens een armhuisje door bedeelden bewoond, en dat dezelve op het kadastrale plan voorkomen
Sectie B no82,83, 84, 331 332 en 351
Den 4 April 1834

Aan de Heer Lieutenant Generaal Opperbevelhebber der Troepen in Zeeland
Onderwerp: over J. van Belzen
Bij Uw Excie missive van de 8.Febr; j.l. no 214 aan den Schutter J. van Belsen van de afd; Zeeuwsche Mobiele Schutterij een verlof voor den tijd van twee maanden verleend zijnde, ten einde zijn beroep als visscher te kunnen uitoefenen en welk verlof met den 12e dezer maand expireerd, terwijl zijn vader zeer verlangende is dat dit verlof mogt worden geprolongeerd.
Zoo neme ik de vrijheid uit deszelfs naam Uw Excie eerbiedig te verzoeken , om aan genoemden Schutter die gunst te verleenen
Den 5 April 1834

Aan den Heer Ambtenaar van de Burgerlijken Stand der
Stad Rotterdam
Onderwerp: Extract van overlijden
Ik heb de eer aan uwe Excie te doen toekomen een extract uit het register van overlijden in mijne gemeente van een kindje met deszelfs moeder zich bevindende op het Beurtschip van UEA stad op D…. kerke ? ten einde in het Register van overlijden bij UEA te registreren
Den 5 April 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Weering bedelarij Zeland
Munten en gewigten
Broodzetting
Den inhoud als die hier voren geboekt
Den 7 April 1834

Idem
Onderwerp: Kinderziekte; vaccine
Wij hebben de eer nevens deze aan Uwe Excie te doen toekomen een staat van van de in onze gemeente in de afgeloopenen week aan de Kinderziekte behandeld zijnde personen daar sedert onze laatste missive van den 3 der vorige maand no 36 geene aangifte bij ons is ingekomen, en voegen daar tevens bij de Staat der gevaccineerden in onze gemeente over het Eerste kwartaal dezes jaars
Den 7 April 1834

Aan de Prov; Geneeskundige Commissie
Onderwerp: Vaccine kinderziekte
Wij hebben de eer nevens deze aan UEG te doen toekomen een staat der gevaccineerden en de aan de kinderziekte behandelde personen in onze Gemeente gedurende het 1e kwartaal dezes jaars
Den 7 April 1834

Aan de Heer Gouverneur in Zeeland
Onderwerp: berigt rekwest P: Dommisse
Het Rekwest van P.Dommisse Loteling van de Ligting voorde Nat: Militie van dit jaar, alhier woonachtig aan Uwe Excie gepresenteerd om vrijstelling verzoekende als kostwinner de zoon van deszelfs moeder bij uwe Excie dispositie van de n 6 April om berigt consideratie en advies in onze handen gesteld zijnde, hebben wij de eer in voldoening daar aan aan uwe Excie te berigten.
Dat gen: Loteling gedurende den Zomer voor zich zelve mogelijk als arbeider zijn kost verdiend, daar hij dan 50 cents ’s daags heeft, maar in den winter niet, daar hij dat in dit afgeloopene saisoen ten laste van zijn moeder is geweest, die uit werkengaande en als arbeidster haar bestaan zoekt en tot heden heeft gevonden, en dat alzoo de opgegevene getuigen, het attest als kostwinnende zoon bij de wet bepaald, en dat hun is voorgelezen, niet hebben verkiezen te teekenen.
Dat die getuigen welke bij de Burgemeester zijn geweest, en in het addres zijn genoemd anderen hebben moeten vervangen, die eerst waren opgegeven, doch doch niet verschenen zijn, en wel de personen van J.B. Joosse A de Smidt en A de Bakker dat zelve een van de gecompareerde getuigen H? Knuit van de zaak waarvan hij als getuige kwam niet anders wist dan dat hij voor eene weduwe iets mogt teekenen.
Dat de Burgemeester aan de gecompareerde getuigen zoo als gezegd is, dat gewoon attest heeft voorgelezen en daar bij geensints het in dat addres gemelde heeft gezegd, maar hun voorgehouden, dat zij, het in dat attest voorkomende naar waarheid mogten kunnen getuigen, en op hun als toen daar op geuite bedenkingen acht dagen tijd verleend heeft om daarover nader te denken, en als dan, zoo zij nu niet verkozen te teekenen dit dan nog konden doen maar dat dezelve niet nader bij de Burgemeester hun hebben vervoegd.
Dat de Burgemeester hun wel gezegd heeft dat indien deze Loteling voor een jaar vrijgesteld werd een volgend nummer moest optrekken, maar niet van de beide zonen der twee Wethouders, daar de eene Wethouder geene kinderen heeft en de andere zijnen zoon geene zwarigheid had om voor de Loteling Dommisse te moeten opgaan, daar zijn vader voor hem bij het Zeeuwsch Militie genootschap heeft ingeteekend, en daar bij noch hoogste nummer getrokken.
Dat dit geval gelijk stond met dat van het vorige jaar is waarheid, want niet alleen dat voor dien toen, en ook nu weder dit jaar voor een jaar vrijgestelde Loteling, geen andere voor hen mogt opgaan, en een geheel jaar vast werk hadt en heeft als Timmermansknegt maar ook nog eenige eigene middelen bezit, waarvan de renten ook verstrekten tot onderhoud van zijnen moeder en ten minsten vier kinderen die anders ten laste van het armwezen dezer gemeente zouden komen, en dat ook om die redenen dat attest is verleend geworden.
Na dit vorenstaande naar waarheid Uwe Excie medegedeeld, moeten wij betuigen dat er voor een plaatselijk bestuur, niets moeijelijker valt dan juist de zaak van de Nat. Militie, daar veel tijds een ieder onder allerlei voorwendsels zich tracht te doen vrijstellen, en zoo het bestuur niet maar dadelijk bereid is om het verlangde attest te tekenen zeer zeker wordt gelaakt en verkeerdelijk beschuldigd, gelijk in het onderhavig geval, “zoo het bestuur dat attest maar zonder naauwkeurig onderzoek verleend, heeft die zelfde miskennis plaats, waarom wij de vrijheid nemen om betrekkelijk dit verzoek alleen , het nader goedvinden zonder verdere consideratie of advies aan uwe Excie eerbiedig te onderwerpen en dat addres hierbij aan uwe Excoe doen terugkomen.
Den 7 April 1834

Aan de Centrale Directie van Walcheren
Onderwerp: Beweiding der wegen
Wij hebben de eer en voldoening aan UwEd: misive van den 3 dezer maand no 27 bij deze aan Uw Ed; te doen toekomen de door ons ingevulde nominative Staat van de personen in onze gemeente welke verlangen in het aanstaande Zomersaisoen de wegen onzer gemeente te beweiden.
Den 9 April 1834

Aan de Heer Majoor Meijer
Komm: het 2 Batt; afd; Inf: te Amersfoort
Onderwerp: Overlijden Jan Vinke
Bij eene Missive van den Heer Burgemeester van de gemeente Nieuw &St.Joosland, ontvange ik heden een Extract uit het register van overlijden houdende dat op den 20e Maart dezes jaars ten huize van deszelfs Vader in die Gemeente is overleden Jan Vinke, milicien dezer Gemeente dienende bij de 3.Komp 2 Batt 9 afd Inf; aan welke door UEg den 1 Julij 1833 een onbepaald verlof is verleend geworden om zich herwaarts te begeven.
Ik heb de eer UEG daar van kennis gevende en tevens te verzoeken om geïnformeerd te worden of den overledene noch iets te goed heeft, en zoo ja hoe het dan voor dien armen vader bij wien hij eenen geruimen tijd in eenen zeer ellendigen en behoeftigen toestand gelegen heeft, dat tegoed kan bekomen worden.
Den 12 April

Aan dhr Kapt: Michielshoff komm: de 2 & 3 Komp van het Batt: art: etc
Onderwerp: over D: Grootjans
De oude vader van den milicien van UEd: D. Grootjans, heeft mij weder het verzoek gedaan om bij UEG eene poging aan te wenden ten einde prol: van het verlof door UEd: hem verleend en dat met den 28 dezer eindigd te erlangen.
Ik neem mitsdien de vrijheid UwEdG vriendelijk te verzoeken dat verlof te verlengen, opdat hij noch mag voortgaan , om voor zijn vader het visschers beroep uit te oeffenen en heb de eer met alle hoogachting mij te noemen
Den 15 April 1834

Aan de Heer Gouverneur
Onderwerp: Verbaal Stedelijke Kas
Hiernevens hebben wij de eer aan uwe Excellentie te doen toekomen een verbaal van onze bevinding van den Staat der plaatselijke kas volgens de bestaande verordeningen door ons heden opgemaakt en geteekend.
Den 29 April 1834

Idem
Onderwerp: Berigt & advies betrekkelijk den
Schutter Kraamer
Ter voldoening aan Uw Excellentie missive in dato 22 dezer met betrekking om berigt & advies op het rekwest van den schutter Jan Kraamer, hebben wij de eer Uw Excie te berigten
Dat genoemde schutter J. Kraamer den 12 Junij 1824 bij de rustende Schutterij is ingelijfd en in die betrekking heeft doorgediend tot den jare 1830, dat hij daarop den 22 Novb: 1830 in werkelijken dienst is getreden en van die tijd als zoodanig tot heden heeft voortgediend; dat genoemde schutter zoo op de bijzondere als algemenen rol is aangewezen om tot de reserve ???? aan ten jare 1834-.
Zoodat gemelde schutter zijne volle tienjarigen dienst volbragt heeft, en wij mitsdien van gedagten zijn genoemde schutter volgens de bestaande verordeningen regt heeft tot ontslag uit de schutterlijken dienst.
Terwijl wij de eer hebben hiernevens het rekwest met bijlagen aan uw Excellentie te doen retourneren
Den 29 April 1834

Idem
Onderwerp: Visscherij
De schippers van hoogaarsen van onze gemeente welke ter vischvangst varen op garnalen, bot en andere kleine visch, hebben ons klagelijk te kennen gegeven dat de plaatsen alwaar zij gewoonlijk dat beroep uitoefenen, thans geheel en al bedorven wordt daar men goedvindt bij het uitdiepen der Haven van de stad Middelburg de slikken op die plaatsen uit te werpen en waardoor tevens eene aldaar leggenden oesterbank mede bedorven wordt, terwijl zij vermeenen die slikken en modder aan de Noordzijde van de haven aan den ???? dijk alwaar ze geen hinder noch schade aan de visscherij zoude toebrengen .
Wij nemen de vrijheid Uw Excie onder mededeeling van het bovengemelde eerbiedig te verzoeken om is het immer doenelijk te bewerken dat men niet langer voortga om die slikken op genoemde plaatsen te brengen opdat die arme menschen van het eenig middel van hun bestaan niet geheel en als worden verstoken en beroofd
Den 3 Mei 1834

Aan dhr Majoor ..????? komm: het 2e Batt 9 afd: Inf: te Gorinchem
Onderwerp: over Jan Vinke
Een tusschen gekome ziekte heeft mij verhindert UEG missive van den 18e April l.l. te beantwoorden en nu daar aan voldoende heb ik de eer hier bij aan UEG te doen toekoemen de gevorderde doodacte van den overledene Jan Vinke. Voorts heb ik de vader van den overledene gesproken die in het Nieuwland woont betrekkelijk het certificaat en metale kruis en medaille der citadel van Antwerpen, dan die meend dat hij die stukken als eene nagedachtenis van zijnen zoon wel te mogen behouden, terwijl hij de militaire kleeding stukken door den overledenen nagelaten, die doch wel de waarde van zijne geringe schuld zullen opdragen, per Gorcumsche schipper aan UEG zal doen toekomen.
Den 3 mei 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: berigt addres P. Dommisse
Het nader addres van P:Dommisse, loteling van dit loopend jaar behoorende tot onze gemeente aan Uw Excie gepresenteerd bij deszelfs dispositie van den 25 April j.l. “in onze handen gesteld zijnde, om uw Excie daar op nader te dienen van berigt consideratiën en advis.
Zoo hebben wij de eer in voldoening daaraan Uw Excie te berigten
Dat wat de eerste periode in dat rekwest betreft dat ingeval den addressant voor een jaar was vrijgesteld dat die voor denzelve dan zoude moeten een kleinzoon is van de wethouder de Marée, terwijl wij in onzen brief van den 7 April l.l.no 57 hebben gezegd die Wethouder geen kinderen hadt en is eene onbetwistbare waarheid dan de moeder van dien bedoelde Loteling was een zusterskind van de eerste Echtgenoote van den Wethouder de Marée en zijn vader was in eerste huwelijk gehuwd geweest met de Voordochter van gen: Wethouder eerste huisvrouw, en aldus door die huwelijken in naam naam Oom en Grootvader van dien jongeling- en voor de zoon van de Wethouder van Eenennaam was bij het Zeeuwsch Mil. Genootschap ingeschreven, dan bij de behandelin van die zaak die alleen door de Burgemeester heeft plaats gehad, is dit in geene aanmerking gekomen., daar die meend tot heden met alle onpartijdigheid de militie zaken behandeld te hebben.
Wat betreft de verdiensten van den addressant in dat rekwest opgegeven, is bij onderzoek gebleken—dat zoo als in onzen gem: brief is gezegd dat door de tweede van dat addres op die tijd zelve aan den Burgemeester heeft medegedeeld den addressant genoegzaam het geheele wintersaisoen ten laste van zijn moeder is geweest en nu 50 ct per dag kon verdienen, doch nu schijnt volgens dat request door den landman Adriaanse, waar hij eenige dagen in het voorjaar heeft gearbeid niet meer? Voor vasten arbeid voor het opgegeve loon was aangenomen; de eerste getuige van dat addres heeft dit van Adriaanse zijn aangehuwde vader vernomen; de tweede K. Allaart steller van dat addres , die gehuwd is met eene dochter van de wed: Dommisse, zwager van den addressant; zoo mede de derde getuige die op een marktdag te Middelburg is verzocht het addres mede te teekenen, met verzekering dat daarin geene zwarigheid bestond en hij de twee eerstgeteekende wel kende, zoo dat hij dit gerust konde doen, en ook toen heeft gedaan en deze derde getuige heeft weder eene ander en wel eene H. Knuijt moeten vervangen, die te voren bij mede verwisseling aan de Bugemeester was opgegeven.
En nu blijft de vraag over, ingeval den addressant zonder eenig verlet, door ziekte als andersints kunnende veroorzaakt worden, dat opgegevene loon geniet en zijne moeder hem daar voor de kost, kleederen en arbeiders gereedschap verlenen, wat dan wel voor haar onderhoud zal overblijven; dat naar onze gedachten weinig of niet zijn zoude; terwijl zij zoo als wij berigt heen door veldarbeid en uit het werken gaande tot heden haar bestaan heeft gevonden, zoo dat bij ons geene redenen bestaan om over het verzoek door den addressant te voren gedaan anders te oordeelen als door Uw Excie bi besluit van den 16 April dezes jaars heeft plaats gehad.
Den 7 mei 1834

Idem
Onderwerp: Legaat Armen
Bij Uw Excie missive van den 5e dezer worden wij geïnformeerd dat door wijlen Johanna Brouwer vrouw van Krijn Roelse bij testament een legaat ad f.1,50 an onzen armen is gelegateerd.
Dan wij moeten UwExcie daar op te kennen geven, dat Johanna Brouwer in de gemeente van Cleverskerke is overleden, en reeds bij Res: van Heeren GS van den 4e April l.l. no 28 de nodige autorisatie aan het armbestuur van die gemeente is verleend geworden om dat legaat te ontvangen
Den 7 mei 1834

Aan Heeren GS van Zeeland
Onderwerp: Stads Rekening
De Rekening dezer stad over het voorgaande jaar 1833 door de gemeente Raad nagezien en bij voorraad opgenoemen zijnde hebben wij de eer dezelve in triplo met de daarbij behoorende bescheiden aan UEG nader en finale goedkeuring bij deze aan te bieden.
Den 13. Mei 1834

Idem
Onderwerp: Diaconie Arm Rekening 1833
Door den Raad dezer stad de Rekening van het Diaconie- Armbestuur dedzer Gemeente over het vorige jaar 1833 bij voorraad opgenoemen zijnde moeten wij alleen daar bij UEGA te kennen geven dat van de som van f.142,90 no 6 op de rekening gemeld voor de Weezen te veenhuizen verpleegt wordende, alleen f.2,90 in uitgaaf is gebragt, daar de f. 140 uit de plaatselijke kas is goedgedaan, aangezien op de betaald tijden geene gelden bij het Armbestuur te missen waren en voor de helft ad f. 70 door UEG den 26 Julij 1833 aan ons de nodige autorisatie is verleend, terwijl wij voor de wederhelft die autorisatie mede zijn inwachtende.
En hebben alzoo de eer die Rekening in triplo met de daar bij behoorende staat volgesn de bestaande verordening opgemaakt bij deze ter nadere goedkeuring aan UEGA te doen toekomen.
Den 13 mei 1834

Aan de Heer Officier van Justitie te Middelburg
Onderwerp: Policie
In den verloopenen nacht in mijne gemeente eene daad zijnde gepleegt die de allerschroomelijkste gevolgen had kunnen hebben, zoo heb ik mij verplicht gevonden, om daar van een verbaal op te maken dat ik de eer heb hierbij aan UEG te doen toekomen.
Den 20 mei 1834

Aan de Heer Michelshoff komm: de 2e Komp:
Van het Batt: art: etc.
Onderwerp: D: Grootjans en verlof.
Daar met den 31e dezer maand het verlof van de soldaat D. Grootjans staat te expireren, heb ik opnieuw het verzoek van zijn ouders bekomen om aan UEG en prolongatie te solliciteren.
En daar de visscherij nu op zijn beste is, en hij tot zeer veel nut en ondersteuning verstrekt van zijn ouden vader, neme ik de vrijheid UEG bij deze die prolongatie vriendelijk te verzoeken kon het zijn, dat men goed kon vinden het zomer saisoen hem hier te laten dat zoude die goede menschen bijzonder aangenaam en nuttig zijn en tot hunnen ondersteuning verstrekken.
UEG gelieve te gelooven ik met ware hoogachting te zijn
Den 20 Mei 1834

Aan Heeren GS van Zeeland
Onderwerp: Armen
Wij hebben de eer UEGA op derzelver besluit van den 13 maart dezes jaars (PB no 26) betrekkelijk de kosten van geneeskundige behandeling van elders te huis behoorende behoeftigen te kennen te geven
Dat bij ons geene zwarigheden zijn voorgekomen in eenen in deze provincie aan te nemen algemeenen regel dat door Armbesturen nimer begraafnis kosten van elders onderstand domicilie hebbende armen aan eenen andere gemeente of Armbestuur in rekening worden gebragt, maar wel betrekkelijk de geneeskundige behandeling van zodanige armen, aangezien diit zeer tot bezwaar van het Armbestuur zoude kunnen verstrekken, daar er nochal soms armen bedeeld wordende in de steden hun hier en daar tot vinding van eenig onderhoud begeven in geval zij dan door ziekte verhinderd worden naar hunne domicilie daar zij onderstand genieten weder te keeren, de geneeskundige behandeling die soms van eenen langen duur zijn kon, en waaromtrent naar ons inzien, niet wel schikking met de thans fung: geneeskundige kan worden gemaakt,, of door eene ampliatie van de daar voor bestaande Instructie bij eene volgende aanstelling te voorzien, vermits ten platten lande te minsten bij ons de geneeskundige voor den Armen geene groote belooning geniet, en alzoo niet wel kunnen opleggen, dat door hem vreemde armen of gratis of gelijk worde gesteld met dat voor eigene armen en dat mitsdien dit onze armen kas zeer zoude kunnen bezwaren; om welke redenen wij verlangen dat geneeskundige behandeling zoo wel als middelen, oppassing? Van armen elders onderstand genietende, ook ten laste kwamen en worden gebragt van die plaats daar de zodanige onderstand genieten , te meer zouden wij dit liefst zien, dat dit bepaald werd, daar zzo reeds aangestipt wel noch armen uit de steden hun elders ophouden, doch uit onze gemeente dit genoegzaam nooit plaats vindt, dar er geene bedeeld worden of het zijn wel de zodanigen die volstrekt buiten de mogelijkheid hun bevinden om zich naar elders te begeven.
Den 20 Mei 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Nat: Militie
Bij Uw Excie dispositie van den 15.dezer maand in onze handen gesteld zijnde om uwe Excie te dienen van berigt, consideratie en advies op een verzoekschrift van Maria Cornelia de Bruijn huisvrouw van Louis Cornelis Slootmaker schutter bij de 2e Komp: 1 Batt: Zeeuwsche Mobiele Schutterij houdende verzoek om vrijstelling voor haar Echtgenoot.
Zoo hebben wij de eer Uw Excie te kennen te geven dat gen: Slootmaker niet voor onze gemeente hoewel hier geboren, is opgegaan; maar zoo wij meenen voor de stad Middelburg, waarom wij daar op niet kunnen berigten, en de vrijheid nemen dat adddres en en geboorte Extract aan uwe Excie te retourneren
Den 21 Mei 1834

Aan den Heer Controleur bewaarder
Van het kadaster te Middelburg
Onderwerp: meetkundige Opnemingen
In voldoening aan UEG verzoek mij bij missive van den 10e April j.l. no 45 gedaan, heb ik bij eene bekendmaking mijne Ingezetenen uitgenoodigd om voor den 15. dezer aangifte te doen, van zodanige in de gesteldheid hunner grondeigendommen, bewerkstelligde veranderingen, als welke tot eene meetkundige opneming aanleiding mogten geven en heb de eer UEG te berigten dat geene zodanige aangifte bij mij is ingekomen, en tevens dat mij niet bekend is, dat sedert de opmaking der plannen eene verandering in den topografischen toestand der Eigendommen in mijne gemeente is te weeg gebragt
Den 21 mei 1834

Aan de Heer Gouverneur van Zeeland
Onderwerp: Rupsennesten
Wij hebben de eer in voldoening aan uw Excie circulaire van den 31 Jan: dezes jaars (P.B. no 10) betrekkelijk de wering der rupsen uwe Excie te berigten dat door ons dien aangaande de noodige bekendmaking is gedaan, en dat bij omgang in deze gemeente tot heden geen rupsennesten zijn bespeurd geworden
Den 24 Mei 1834

Idem
58 stuks Patent zegels voor den dienst van 1834 als 16 stuks bij Uw Missive van den 29: April en bij die van den 23e dezer maandag.
den 29 mei 1834