Historische Vereniging Arnemuiden

Ster inactiefSter inactiefSter inactiefSter inactiefSter inactief
 

Het is zomer 1938, de 19-jarige Marie kijkt vanuit het raam van huisnummer B 81 naar buiten de Nieuwstraat in. Haar moeder is 's morgen vroeg toen het licht werd al gaan werken. Op haar klompen ging ze naar boer Crucq van de Oranjepolder; ze heeft wat klompen versleten! Moeder komt pas rond half acht in de avond pas terug. En zo is Marie van Mie Buijs in gedachten bezig haar muts op te spelden. Ze heeft nog één oudere broer, Wannes Mes, die nooit thuis is opgevoed. Allebei heten ze eigenlijk niet zo. Hun achternaam is de Ridder! Maar weinigen in Arnemuiden weten dat. 

Nieuwstraat

Marie heeft haar vader nooit gekend! Moeder Mie Buijs vertelde, dat haar vader Marinus de Ridder heette. Hij overleed al voordat ze geboren was. In 1918 heerste de Spaanse griep, waaraan veel mensen overleden en ook Marien overleefde de griep niet! In Arnemuiden stierven 55 mensen aan de griep, bijna het dubbele aantal als andere jaren. De kleine Wannes ging naar de familie Meertse, vrachtrijder in de Noordstraat. Hij werd in huis genomen door zijn grootmoeder Maatje de Nooijer (wed. Johannis Pieter de Ridder overleden 1892). Ze was in 1902 hertrouwd met Pieter Meertse de vrachtrijder uit de Noordstraat.

Marie bleef thuis bij moeder. Zo werden hun bijnamen geboren en ze behielden die te Arnemuiden gedurende hun verdere leven. Naast het leed, moest de weduwe Mie nu ook nog gaan werken, ze "ging de boer op“. Bij landbouwer Crucq van het hof de Oranjepolder kon ze komen, want dat was nog uit de familie. Ze kon daar terecht, al verdiende het niet veel. In de winter werkte ze van 7 uur ‘s morgens tot 6 uur ‘s avonds, en zomers nog wat langer van 6 tot half 8, of zelfs tot 8 uur. Ze heeft er 17 jaar gewerkt. Thuis in de Nieuwstraat bleven dan over, haar dochter Marie, haar zuster Nele Buijs, moeder Wan Crucq en moeders zus Nele Crucq. Ze sliepen allen beneden in de bedstede’s. 
Wan Crucq had in datzelfde huis een winkeltje, dat was nodig om rond te komen. Jewan Crucq was de weduwe van Adriaan Buijs en na zijn overlijden in 1903 was ze noodgedwongen een winkeltje gaan doen. Haar man Adriaan was timmerman en had de woning in 1891 nog zelf gezet. Toen ze trouwden was ze daar komen wonen.  Ze zou er haar hele verdere leven blijven. Op foto van de Nieuwstraat is rechts het huis B 80 te zien, voorheen de winkel van Dorus Odding, daar kwam later een groot raam in. Links daarvan B 81, het winkeltje van de weduwe Johanna Crucq, gebouwd in 1891.

Het winkeltje van de Johanna Crucq

voordeur winkeltjeAls je als klant kwam, deed je de buitendeur open, dan zag je een lange gang van grijze tegels op de vloer, aan de rechterzijkant hing een losse trap aan zijn kant, die werd gekanteld en zo kon je de zolder op. Aan die zelfde kant zat aan de muur de enige kraan in huis. Aan de linkerkant zag je 3 deuren, de middelste gaf toegang tot de voorzolder, bereikbaar door een steile trap. De andere 2 gingen ieder een woonruimte in. Helemaal vooraan keek je over de toonbank, met daarachter het winkeltje. Dat was niet groot, 2 bij 3 meter. Het “gat” waar je door keek was aan één kant open en daarnaast zat raampje met 16 kleine ruitjes Een blind met scharnieren sloot de boel af als de winkel gesloten was. Het toonbankje had een laatje met “centjes”, verder was er een koperen weegschaal met schalen, die op zijn tijd gepoetst werden met zavel en daarna met fijn wit zand, zodat alles weer blonk. Op de grond stond een soort kist die geopend kon worden met van alles er in. Daarboven een rijtje van 5 kleine bakjes, waar o.a. suiker en rijst in zaten. Koffie en thee werden bewaard in een blikken bus. De thee was Kampioen thee, in puntzakjes van een ons. De koffie bestond uit losse koffiebonen.  De suiker zat in een papieren zak en de cacao was van Blooker, eerst in busjes en later in pakjes. Ook rijst Cacaoverkocht ze, en wel per ons, stijve rijst voor pap en in de soep. Verder nog zout en azijn, Dat was het wel wat de etenswaar betreft. Sigaren zaten in een kistje, dat waren Bruintjes en ze werden per stuk verkocht. Voorts soda en waspoeder, dat was de Hollandse huisvrouw, en een vaatje zachte zeep, het nog bekende Sunligt. In voorraad had ze een paar dweilen, een paar bezems, dweilen en borstels.                             

Voor de bevoorrading kwam de vrachtrijder langs, dat zal bode Meertse wel geweest zijn, dat was tenslotte nog familie. Dan ging de grote kist mee naar de grossier in Middelburg, firma Van der Hart op de Burgt. Alles werd dan op het eind van de dag weer thuis bezorgd. Nu waren er meer grossiers, maar Johanna Crucq was bij van der Hart en eenmaal per maand stapte ze op de trein naar Middelburg om de grossier te betalen. Tot de oorlog was dat haar verste reis in haar leven. 

Bewoners van B 81

In 1920 en zomer 1938 woonden er alleen vrouwen in B 81. Om een indruk te krijgen van de bewoners laten we de samenstelling zien, want in die tijd was dit geen bijzonderheid in Arnemuiden, er waren vele weduwen en   weduwnaars, vooral de mannen hertrouwden dikwijls, onderstaande vrouwen  hertrouwden  echter niet meer.

bewoners aantal kinderen   weduwe op hun  weduwe sinds leeftijd 1920 
hoofdbewoonster Johanna Crucq, wed. Adriaan Buijs    12 41e 6 april 1903 60
zuster Neeltje Crucq, wed. Adriaan Cornelis Cramer 2 36e 8 november 1881   65
dochter Maria Buijs, wed. Johannis Pieter de Ridder 2 26e 7 november 1918 27
dochter Neeltje Buijs, nooit getrouwd geweest       24
kleindochter Maria de Ridder       1

Later woonden er in het achterhuis verschillende echtparen, meest familie en pasgetrouwden.  Het was een zeer armoedige tijd, en vanwege de kosten moest men wel ‘samenwonen‘. Tegenwoordig zouden voor bovenstaande vrouwen 4 huizen nodig zijn. Er was een regenbak en een wel, later kregen ze waterleiding, halverwege de gang was dan de kraan.   

De klanten.

Dan komt de vraag, wie waren nu de klanten, want Arnemuiden had meer van die uit nood geboren winkeltjes!

De weduwe Crucq kreeg de meeste klandizie van familie, de ooms Jewannes en Bram Buijs bijvoorbeeld, en mensen uit de buurt. En dan had je ook nog mensen die zelf “wat” verkochten. Nu, de eigenaren van de winkeltjes waar je als verkoopster de spullen kocht die je zelf niet had, kochten op hun beurt weer in jouw winkeltje. Dit was o.a. het melkvrouwtje van Lou Kramer.

Het was een arme tijd in die dertiger jaren. De mensen hadden niet veel geld om te kopen, vaak alleen het hoog nodige, soms een extraatje, soms wat snoep of een ei. Babbelaars werden zelf gemaakt. Groente kwamen uit de achtertuin. Omdat Mie in de Oranjepolder werkte had ze daar een klein stukje land waar ze de aardappelen van kreeg en die werden dan op het eind van de oogst met een boerenwagen thuis gebracht. Moeder kreeg van haar aanstaande in 1916 een ring, zelf heeft ze er hem nooit één kunnen geven, daar waren geen centen voor. Hoe zat het met stelen? “Stelen! Er is daar nooit iets gestolen, van stelen en schieten hoorde je (voor ’40) in Arnemuiden  niet.”

Eten

We aten aardappelen van moeders ‘land’. Die lagen ‘s winters buiten met een laag stro er op. Verder groente uit het water, dat kwam van achter, zoals sla, peetjes, kroten, boontjes en radijsjes, en dan nog spek er bij, ook wel worst. Met kerst eens wat extra’s, krentenbrood en vlees van La Soe.  Met radijsjes leurde ik wel. Een wit broodje kostte 14 cent. We kregen grote sneden wittebrood, op dat brood kwam de goedkoopste margarine en een plakje boterhamworst. Nooit  jam.  ‘s morgens rookvlees, en ‘s avonds kaas. En snoep? Alleen zelf gebakken babbelaars, die kregen we iedere dag wel. Eén keer in de week kreeg ik een cent, daar had ik een ijsje voor, of van die dunne schuine dropjes. We hadden alleen kolen die niet door de rupsen gegeten werden, die gaven warmte af, en werden gebracht door de kolenboer, ‘Jantje’ van Horssen, die bracht ze door de gang naar buiten, achter het huis. Ze werden in een groot kot van planken gegooid.

Ontspanning.

Was er in die tijd nog wel tijd over voor ontspanning, na al dat werken van zonsop- tot zonsondergang?

Op één avond in de week werd daar tijd voor vrijgemaakt, dat was op de zaterdagavond. Dan ging opoe Wan, tante Nee en moeder om de tafel zitten, en dan kwam ome Jan (Buijs) met tante Sanne ook, en werden er spelletjes gedaan. Je had dan het bekende Ganzenbord en het Dominospel en later, na 1933, Mens erger je niet. Maar ook, wat je tegenwoordig niet meer van hoort, Jan in de zak. Dat werd gespeeld op een groot gekleurd papier, dat kon je kopen,  met een clown en grote zak erop. Dit papieren bord, dat je kon opvouwen, was ca 40 x 40 cm, met rondom aan de rand een rij cijfers, vermoedelijk van 1 tot 10. De zwarte cijfers zaten in een wit circeltje. Met een dobbelsteen werd er gespeeld om kleine koekjes of centen.

Dan was er nog Pot en bure, dan had je alleen twee dobbelstenen en ongeveer 10 “dingetjes”, als die op waren mocht je niet meer meedoen. Gooide je 6 en 1, dat betekende, dan naar je bure, dan werd er een cent of koekje in de pot gegooid, een zak of kommetje was meestal de pot.  (zie Zeeuws woordenboek)

Het kleinste huisje.

Er waren in die tijd te Arnemuiden nog twee huizen waar je naar toe moest voor het hoog nodige. Het ene was het hoge, het hoogste, en het andere het laagste. Je had ze beide nodig wilde je een gezinnetje beginnen. Dat was het  gemeente of stadhuis en het kakhuis. In het eerste zat de ‘hoge kak’ (kak; het hoog in je bol hebben bijv. kakmadam) en in het andere werd je ervan verlost. Sinds Arnemuiden geen gemeente meer is, zijn beiden verleden tijd. Over ambtenaren en de grote boodschap kun je boek over schrijven, laten we ons verder maar beperken tot het kleinste huisje van B 81.

Rondom het kakhuus.     Beer

Eten moet er ook een keer uit. En dat gebeurde niet in huis, onze buurvrouw van 90 in de jaren ‘90, vond dat bovendien nog vies ook, daarom stond er aan het eind van de tuin tussen 2 duivenhokken nog steeds een wc, weliswaar met een moderne pot, en een waterleiding om door te spoelen, bij de buren was dat een emmer water. Op B 81 stond  uiteraard ook een wc’ tje, ook wel genoemd plee of ’t uusje, dat was tegen het schuurtje aangebouwd dat tegen de woning stond. Burgers zeiden ook wel het privaat of secreetbakken. De bewoners en  hun visite gingen als ze hun “behoefte” moesten doen op een brede houten deksel zitten met een rond gat er in, daar onder stond een houten beerbak, die rondom met pek besmeert was, dat was uiteraard, omdat de bak “waterdicht” moest zijn. Het wateren werd ook wel gedaan achterin de tuin, dat scheelde ruimte en in de bak schommelde het minder bij het legen.

plattegrond winkeltjeNu, zoals de kolen van de kar, van Van Horssen door de gang naar binnen kwamen, zo moest de beer naar buiten. In die jaren werd dat gedaan door Willem Coppoolse, die op het Schuttershof woonde, samen met een zekere “Titem”, dat moest de opa wezen van Marie de Rijke. Op dinsdagavond kwamen ze om de beer met een kar. Als opoe Crucq ze hoorde aankomen, dan vroeg ze, kan ‘ie er nog bij, zo ja, dan konden ze er om komen. Zelf zette ze de “boel” nooit buiten, want anderen die dat wel deden werden nogal eens te pakken genomen. Als de Arnemuidse jeugd er de kans voor kreeg, gooiden ze er gist er in, dat normaal wordt gebruikt om het brood te doen rijzen, in dit geval kwam de “stront” de pan uit rijzen, zoals dat zo heet. Normaal hoorde je ‘s avonds de boel buiten te zetten, zodat de “ophaaldienst” de “zaak” er zo in kon mikken. Velen hadden een wasketel waar de beer inging, met een deksel, i.v.m. de geur, maar met een brokje gist vloog het deksel eraf en alles gutste er langs de rand de straat op. Je kunt begrijpen dat het op zo’n dinsdagavond niet zo fris rook in Arnemuiden.

Maar goed, met z’n tweeen liepen ze de gang door naar ’t huusje in de tuin. Die mannen pakten dan de beerton op, waaraan aam beide kanten een houten handvat was, en dan ging de één vooruit en de andere achteruit de lange gang door, met tussenin de deinende massa, en kiepten  vervolgens  het zaakje in de berenkar. Daarna brachten ze de lege ton, zonder schoon te spoelen door de gang terug in het “huusje”. (Wat een service, tegenwoordig doen ze dat niet meer nu het gemeente Middelburg is). Als de kar dan vol was, reed deze met zijn houten, door ijzer omlegde wielen over de hobbelige straat verder en er liep nogal eens een straaltje uit over de straat. Dan ging het richting Schuttershof. Een weggetje liep daar naar achter naar de vuilnisbelt van Arnemuiden. En achter die vuilnisbelt lag dan de Beerput, ongeveer onder de huidige Joos van Larenschool. Daar ging dan alle beer van Arnemuiden naar toe en als het een jaartje had lopen “sudderen” of verteren, werd dikwijls een advertentie geplaatst, en kon de hoogste bieder, meest een boer uit de omgeving de boel met een mestkar komen ophalen. Vervolgens werd de beer op het land verspreid en na enige dagen met één of twee paarden omgeploegd. Er groeide het jaar daarna weer vrolijk van alles op, dat dan weer door dezelfde burgers van Arnemuiden met smaak opgegeten werd, en dan begon de hele zaak weer opnieuw.  

Oorlog

De winkel is voor de oorlog gestopt. Toen het oorlog werd, en Zeeland nog ‘alleen’ doorvocht, ging op donderdag 16 mei, omroeper Bliek rond om mede te delen dat de bevolking moest vertrekken, omdat de Duitsers er aankwamen. (16 mei viel Goes) Op die dag werd Arnemuiden voor het eerst beschoten en vrijwel iedereen vluchtte. Velen gingen naar Kleverskerke en St. Laurens. Ook de bewoners van Nieuwstraat B.81 vertrokken.

“Toen het oorlog werd zijn we met de vrachtauto van de bode, ome Jaap Meertse naar Oostkapelle geevacueerd, we zaten in de bak. Opoe Wan moest eerst, ze is de andere dag van de stoel gevallen, door een hartaanval, ze was al hartpatiënt, en kreeg poeders voor haar hart van de dokter. Oostkapelle is te veel geweest, ze heeft niet lang meer geleefd“. 22 mei 1940 overleed Johanna Crucq te Arnemuiden. “Moe Nele (Crucq) werd met de houten kruiwagen naar de auto gebracht. In Oostkapelle lagen ze beiden op het stro in de schuur. Moe Nele overleed in september, en in juli dat jaar ook broer Jan Karel. Zo had de oorlog meer slachtoffers, dan alleen door ’t geweld. De andere dag stond Marie op de kerktoren van Oostkapelle. Ze zag toen dat Middelburg in brand geschoten werd en er waren alleen maar rook en vlammen. Die vrijdag rond 6 uur s’ avonds was de overgave van Walcheren.  “Donderdags gingen we dus naar Oostkapelle en zondags moesten we weer terug. In Middelburg was de enige brug over het kanaal, de stationsbrug, kapot gebombardeerd, maar we konden over een noodbrug naar de overkant, een scheepjesbrug. De schepen lagen naast elkaar over het kanaal door Walcheren“. In de oorlog waren in Arnemuiden veel evacués, ook in B 81, “Moe Nele had nog een zoon (Bram Kramer), die was met zijn familie uit Vlissingen ook in komen wonen, het was een heel huishouden! Met de bevrijding hebben we met z’n allen onder de bedstee gezeten. Na de slag om de Sloedam waren achter het huisje alle ramen kapot!".

Zie voor het vervolg: Ik wandel in het verleden 2

              

You have no rights to post comments

Ga naar boven