U ziet van links naar rechts: Gerard de Nooijer, Daniƫl van Belzen, zijn broertje Gilles van Belzen en hun zusje Susanna van Belzen; achter hen Lieven de Nooijer. Het meisje midden op het pad, met de twee emmers, is Marie van Belzen; het volgende meisje met de twee emmers is Adriana de Nooijer. Op de voorgrond liggend Hendrik Marijs; achter hem Jacobus van Belzen, mijn vriend. Dan de zus van Adriana, Grietje de Nooijer. Op de ARM 24 staat mijn broertje Jan de Nooijer met zijn neefje Klaas de Nooijer.
De meisjes met de emmers staan gereed om ze te vullen met water uit de houwer, in de volksmond ook wel 'den auwer' genoemd. Dit was een water dat net voor de molen lag. In droge zomers werd daar gebruik van gemaakt om toch de stoep, voor- en achterplaats te kunnen schuren. Een wekelijks gebeuren, nodig of niet nodig. Zulk een 'programma' moest wekelijks afgehandeld worden. Dan was men wel tevree. Alles had dan zijn beurt gehad en zodoende was ook de zondag een ware rustdag. Want op zondag werd er geen werk verricht. Dan gingen velen op naar de kerk.
Op de voorgrond ziet u rechts de ARM 24, een kottertje van mijn oom Piet Jobse. Zo'n kottertje had twee masten, een grote voormast en een kleine achtermast. Het droeg de naam 'Vrouw Neeltje'. Mijn vader en twee ooms voeren daarop. Ze hadden een goede schipper aan oom Piet. Het was een brave oom. Voor de ARM 24 lag een grote kale plek; daar waren de meisjes schuldig aan. Daar lag zo'n stenen trapje, dat naar het water toe liep. De meisjes, vol ijver, maakten die trap geheel schoon. De sopdoekjes lagen weer te drogen op de stenen trap. Daar waren de meisjes al bezig met de opdracht die hun later te wachten stond als huismoeder.
Maar als jongens speelden wij ook aan het water, met een klompje met zeiltjes erop en dan deden wij kreukels in ons bootje. Die hadden wij van de paaltjes gehaald. Ook wij kwamen bij de schoongemaakte trapjes en dan was het een gekrakeel van jewelste. Want de meisjes waren goed gebekt; als jongen kon je daar niet tegen op! Maar over hun schoongemaakte trapjes gingen we, zeker weten. Het macho-gedrag had zich al meester gemaakt van ons. Toen werd er aan het leren van meisjes op school maar weinig aandacht besteed. Als ze maar konden rekenen tot 1 gulden, dan konden ze zich behelpen bij de kruidenier, de slager en de groenteman. Als ze maar goed konden werken, het huis schoon maken, dat was belangrijk. Dat konden ze, de 'Erremuse' vrouwen; ze stonden voor hun boeltje, daar stonden ze voor bekend. Schuurtje bij huisje houden. Een goed potje koken, want ze wisten ook toen al, dat de liefde van de man door de maag gaat. Hij zorgde voor brood op de plank.
Verder werd er veel gekaart aan 't muldertje'. De klomp in 't midden en maar 'zwikken of een bie'tje doen'. De verliezers en de winnaars kon men zo met de neus aanwijzen. De winnaar mocht zo maar niet naar huis. De groep bepaalde wanneer het tijd was om te gaan. 't Was er gezellig en levendig. De netten werden nagezien. De olieman Boone was er, de zout- en kolenboer Kees de Nooijer met zijn hond Turk, de motormonteur Knolle met oom Arjaan als hulpmonteur.
Vrijdagmiddags kwam onder veel belangstelling de vloot binnenvaren. Velen zagen al van heel ver welke hoogaars het was door de kenmerkende bouw van de hoogaars en het vlaggetje hoog in de mast. Ook had ieder schip zijn eigen ligplaats. En zondagnachts klokslag 24 uur ging men weer naar boord, zoals ze dat noemden. Dan koos men weer het ruime sop voor een week en moeder bleef achter, vaak met een groot gezin, hopend dat de vissers de volgende week weer thuis mochten komen. Want bij zware stormen was men dubbel bezorgd. Ze zeiden dan: Hoort 't is (eens) waaie(n), de schuitjes liggen in de kaaie. Dus ook geen verdiensten.